• vrijdag 29 November 2024
  • Het laatste nieuws uit Suriname

De mythe van kansen in de olie- en gasindustrie

| starnieuws | Door: Redactie

De recente positieve investeringsbeslissing (FID) voor offshore olie- en gasprojecten in Suriname wordt gepresenteerd als een kans voor lokale kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s). Deze visie klinkt aantrekkelijk, maar een diepere analyse onthult dat deze benadering misleidend is. De uitdagingen waarmee lokale KMO’s geconfronteerd worden in deze sector worden onderschat, en de voordelen die voor hen worden geclaimd zijn gebaseerd
op een onrealistisch optimisme.Hoewel de investering en de mogelijke opbrengsten indrukwekkend lijken, wordt vaak vergeten dat de olie- en gasindustrie uitzonderlijk hoge toetredingsdrempels kent. Deze sector wordt gedomineerd door geavanceerde technologieën en kapitaalintensieve operaties, wat lokale KMO’s op een achterstand plaatst. Deze bedrijven beschikken vaak over onvoldoende technische en financiële capaciteit om de sector te betreden. Kleine ondernemingen hebben 10 tot 49 werknemers en middelgrote ondernemingen tellen tussen de 50 en 249 werknemers.Het idee dat KMO’s kunnen profiteren door samen te werken met internationale partners klinkt veelbelovend, maar wordt niet ondersteund door concrete initiatieven van de overheid om deze samenwerking
te faciliteren. Er is een gebrek aan gespecialiseerde opleidingen en training, wat de toegang tot de sector voor lokale bedrijven bemoeilijkt. Hierdoor kunnen zij nauwelijks aansluiting vinden bij de olie- en gasprojecten die ontwikkeld worden. Het gebrek aan investeringen in kennis en technologische ondersteuning maakt het voor hen vrijwel onmogelijk om te concurreren met internationale spelers.Een ander obstakel is het ‘friends and family’-beleid van president Santokhi. In plaats van een open en eerlijke markt te bevorderen, heerst er een cultuur van bevoordeling van insiders met politieke connecties. Dit maakt het voor eerlijke en hardwerkende lokale ondernemers bijna onmogelijk om succesvol te zijn in deze kapitaalintensieve industrie. De overheid creëert hiermee geen kansen voor KMO’s, maar bouwt juist barrières die eerlijke concurrentie verstikken.De overmatige focus op de olie- en gasindustrie brengt ook risico’s met zich mee. Door de afhankelijkheid van de grondstoffensector blijft Suriname kwetsbaar voor prijsschommelingen op de wereldmarkt. Dit kan leiden tot (verdere) economische instabiliteit en versterkt de afhankelijkheid van een sector die sterk onderhevig is aan cyclische bewegingen. Terwijl andere sectoren, zoals landbouw en toerisme, kunnen bijdragen aan economische diversificatie, wordt hier nauwelijks in geïnvesteerd.Lokale KMO’s worden extra hard getroffen wanneer de olieprijzen dalen of buitenlandse investeerders zich terugtrekken. Dit maakt hen zeer kwetsbaar voor de onvoorspelbare markt van olie en gas. Daarnaast blijft de toegang tot financiering voor deze bedrijven een groot probleem. Ondanks de miljarden die door internationale bedrijven worden geïnvesteerd, krijgen KMO’s nauwelijks toegang tot de noodzakelijke financiële middelen om hun bedrijven te laten groeien. De overheid heeft geen concrete maatregelen getroffen om hier verandering in te brengen.Naast de economische risico’s blijft ook de sociale ongelijkheid toenemen. De rijkdom die wordt gegenereerd door de olie- en gasindustrie stroomt voornamelijk naar de internationale bedrijven en een kleine lokale elite. De meerderheid van de bevolking, inclusief de lokale KMO’s, profiteert nauwelijks van deze rijkdom. Dit vergroot de kloof tussen arm en rijk, wat kan leiden tot sociale onrust. Een ander probleem is de voortdurende ‘brain drain’. (Hoog)opgeleide arbeidskrachten verlaten het land vanwege het gebrek aan kansen. Dit belemmert de ontwikkeling van lokaal talent en verkleint de mogelijkheden voor technologieoverdracht en kennisopbouw. Vaak wordt verwezen naar landen zoals Angola en Ghana, waar KMO’s zouden hebben geprofiteerd van de groei van de olie- en gasindustrie. Hoewel deze landen inderdaad vooruitgang hebben geboekt, is hun situatie niet zonder meer vergelijkbaar met die van Suriname. Angola heeft specifieke programma’s opgezet om de technische capaciteiten van lokale bedrijven te verbeteren, en Ghana voerde de ‘Local Content Regulation’ in om lokale deelname in de industrie te bevorderen. Deze landen hebben jarenlang geïnvesteerd in regelgeving en infrastructuur, iets waar Suriname momenteel nog ver van verwijderd is. Het invoeren van dergelijke strategieën vergt tijd, middelen en politieke wil, zaken die in Suriname ontbreken.

Concluderend: de recente FID voor olie- en gasprojecten wordt gepresenteerd als een kans voor lokale KMO’s, maar deze visie is misleidend. De sector wordt gekenmerkt door hoge toetredingsdrempels, gespecialiseerde kennis en kapitaalintensieve operaties, waardoor lokale bedrijven nauwelijks kunnen concurreren. Daarnaast worden kansen voor KMO’s ondermijnd door vriendjespolitiek en nepotisme, een gebrek aan overheidssteun en het uitblijven van economische diversificatie. In plaats van een duurzame en inclusieve economische groei te bevorderen, dreigt deze ontwikkeling de sociale ongelijkheid in het land verder te vergroten en de KMO’s achter te laten in een verslechterende positie. Zonder een duidelijke strategie voor de ondersteuning van lokale bedrijven zal de groei in de olie- en gasindustrie vooral een illusie blijven voor de meerderheid van de bevolking.

Vincent Roep

| starnieuws | Door: Redactie