• vrijdag 03 May 2024
  • Het laatste nieuws uit Suriname

Vonnis Bouterse 20 december 2023

| snc.com | Door: Redactie

SRU-HVJ-2023-14
Instantie Hof van Justitie: Zaaknummer 67/2023
Uitspraakdatum: 20 december 2023
Publicatiedatum:  21 december 2023
Rechtsgebied: Strafrecht
Inhoudsindicatie

DOWNLOAD HET VONNIS

Hof bevestigt de vonnissen van de Krijgsraad gewezen en uitgesproken tegen voornoemde verdachte op 29 november 2019 respectievelijk 30 augustus 2021, waarvan beroep, onder aanvulling en
verbetering van de gronden.

1. Het is aan de rechter, die over de feiten moet oordelen, voorbehouden om binnen de door de wet getrokken grenzen, uit het voorhanden zijnde materiaal te selecteren hetgeen hem, ook uit een oogpunt van betrouwbaarheid, voor het bewijs dienstig voorkomt. Die selectie behoeft geen andere motivering dan besloten ligt in de

weergave van de gebezigde bewijsmiddelen. Naar het oordeel van het Hof gaat het verweer dat door de Krijgsraad de verklaringen afgelegd door een getuige niet voor het bewijs zijn gebezigd niet op daar zijn deze verklaringen niet relevant zijn gebleken voor de bewijsbeslissing in deze zaak.

2. Voor wat betreft het beroep van de verdachte op – kort gezegd – subversieve activiteiten van de slachtoffers komt het Hof tot de slotsom dat dat niet aannemelijk is geworden uit het ingesteld onderzoek in deze zaak. Het is gebleven bij een blote bewering zijdens de getuige en de verdachte waar er nergens ondersteuning

voor is gevonden tijdens het onderzoek ter terechtzitting.

3. Voorts is het Hof van oordeel dat van voorbedachte raad sprake is wanneer de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Het gaat dus niet om daadwerkelijk nadenken of zich rekenschap geven, maar om de tijd en gelegenheid daartoe. Dat tijdsverloop hoeft helemaal niet lang te zijn en mag zich ook ten dele afspelen tijdens de gewelddadige handelingen, zeker als die enige tijd in beslag nemen. Naar het oordeel van het Hof staat onomstotelijk vast dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen met voorbedachte raad de 15 (vijftien) slachtoffers van het leven heeft beroofd. Van een voorbereiding van een gevaarlijke oorlogssituatie gericht tegen de leiding van het land danwel van een
reeds ingezette invasie danwel begonnen oorlog zoals door de verdediging is opgeworpen is volstrekt niet gebleken uit het onderzoek.

4. Niet ter discussie staat dat verdachte opzettelijk tezamen en in vereniging met anderen de slachtoffers van het leven heeft beroofd. Dit volgt naar het oordeel van het Hof reeds uit de wijze waarop het eraan is toegegaan. Hiervoor is reeds vermeld op welke zorgvuldige wijze verdachte te werk is gegaan te weten, het maken van het plan (draaiboek) en het overgaan tot uitvoering daarvan. Naar het oordeel van Hof zijn dergelijke gedragingen naar hun aard gericht op het om het leven brengen van de slachtoffers. Hier is derhalve in de visie van het Hof geen sprake van opzet in de zin van voorwaardelijk opzet doch van opzet als oogmerk.

5. Het Hof komt op grond van de hiervoren aangehaalde feiten en omstandigheden tot het oordeel dat de bewezenverklaarde bijdrage van de verdachte aan het delict van zwaarwegend gewicht is geweest, zodat hier sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering. De verdachte heeft zonder meer als de hoogst verantwoordelijke in het land, als bevelhebber en regeringsleider, de opdracht aan ondergeschikten gegeven de slachtoffers van het leven te beroven. Dat de verdachte al dan niet zelf de trekker heeft overgehaald doet niets af aan feit dat hier sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste amenwerking.

6. Met betrekking tot het gevorderde bevel tot gevangenneming van de verdachte door de vervolgingsambtenaar overweegt het Hof dat dit onderdeel van het gevorderde zal worden verworpen. Immers heeft de vervolgingsambtenaar geen gronden aangevoerd die een bevel tot gevangenneming in deze fase van de behandeling van de strafzaak in hoger beroep zouden kunnen schragen. Voor zover de vervolgingsambtenaar ervan is uitgegaan dat de verdachte naar aanleiding van het requisitoir en de door haar voorgestelde straf terstond in voorlopige hechtenis diende te worden genomen heeft de vervolgingsambtenaar verzuimd de daartoe benodigde gronden aan te voeren. Evenmin is het het Hof ambtshalve gebleken dat de noodzaak daartoe aanwezig was. In het geval dat de vervolgingsambtenaar het standpunt heeft gehuldigd dat bij een veroordeling met strafoplegging in hoger beroep de gevangenneming van de verdachte aan de veroordeling dient te worden gekoppeld, ziet het Hof de noodzaak daarvan niet in. In casu betreft het een vonnis van het Hof rechtsprekend in hoogste instantie waartegen er geen gewoon rechtsmiddel openstaat waardoor het vonnis kracht van gewijsde heeft verkregen en voor tenuitvoerlegging vatbaar is. Ingevolge het systeem van de wet ligt het op de weg van de vervolging om in het natraject van het uitgesproken vonnis tot ten uitvoerlegging daarvan conform de toepasselijke wettelijke bepalingen over te gaan.

7. De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij, gelet op het feit dat hij tijdens de gebeurtenissen op 07, 08 en 09 december 1982 de hoogste feitelijke gezagsdrager was en dat hij daarom de politieke verantwoordelijkheid van deze gebeurtenissen op zich nam. Het Hof overweegt ten aanzien hiervan dat deze stelling niet opgaat. Het vervullen van hoge staatsrechtelijke functies ontheft betrokkenen niet van hun strafrechtelijke aansprakelijkheid indien zij strafbare feiten plegen en zeker niet als zij zich schuldig maken aan ernstige mensenrechtenschendingen.


UITSPRAAK

VONNIS

IN NAAM VAN DE REPUBLIEK!
Vonnisnummer: 67/2023
Uitspraak: 20 december 2023
Parketnummer: SPG 3975/07
TEGENSPRAAK

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

APPÈL-STRAFKAMER IN MILITAIRE STRAFZAKEN

Gezien de stukken van het geding, waaronder het in afschrift overgelegde verstekvonnis en verzetvonnis van de Krijgsraad, respectievelijk gewezen en uitgesproken op 29 november 2019 en 30 augustus 2021 tegen de verdachte:

BOUTERSE, DESIRÉ DELANO,
geboren op 13 oktober 1945 in het toenmalige [district] en wonende aan de [adres 1] te [plaats], voorheen militair van beroep in de rang van luitenant-kolonel, niet in detentie verkerend. De verdachte is verschenen en wordt bijgestaan door zijn advocaat I.D. Kanhai, B.Sc.

Ontvankelijkheid appèl
Uit de stukken van de zaak in eerste aanleg, welke door de griffier van de Krijgsraad aan het Hof zijn overgelegd, is gebleken, dat de verdediging op 01 september 2021, op de voorgeschreven wijze appèl heeft aangetekend tegen voormeld vonnis van de Krijgsraad. Gelet op het vorenstaande heeft de verdediging tijdig appèl aangetekend tegen voormeld vonnis, weshalve zij daarin ontvankelijk is.

De geldigheid van de dagvaarding
Tegen de dagvaarding zijn in hoger beroep geen preliminaire verweren gevoerd die strekken tot nietigheid van de dagvaarding. Het Hof is ook ambtshalve niet gebleken van gebreken in de dagvaarding. De dagvaarding is daarom geldig.

De bevoegdheid van het Hof van Justitie
Er zijn geen verweren aangevoerd ten aanzien van de bevoegdheidsvraag. Het Hof is ambtshalve evenmin gebleken van omstandigheden die de absolute competentie van het Hof regarderen zodat het Hof bevoegd is tot kennisname van de onderhavige zaak.

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Er zijn geen omstandigheden gebleken casu quo geen verweren gevoerd die de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de weg staan. Het Openbaar Ministerie kan dus in de vervolging worden ontvangen.

Schorsing van de vervolging
Er zijn geen omstandigheden gebleken casu quo geen verweren gevoerd die nopen tot het schorsen van de vervolging. De vervolging kan dus worden voortgezet.

Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit vonnis is overeenkomstig het bepaalde in artikel 334 en 336 van het Wetboek van Strafvordering gewezen op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.

Ingevolge het systeem van de wet is het Hof bij het onderzoek ter terechtzitting gebonden aan de tenlastelegging zoals die door het Openbaar Ministerie is opgesteld. Het onderzoek ter terechtzitting is daarmee begrensd. Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de vervolgingsambtenaar alsmede van hetgeen door de verdachte en diens advocaat naar voren is gebracht.

De vervolgingsambtenaar heeft gevorderd, dat het Hof het vonnis van de Krijgsraad in eerste aanleg gewezen en uitgesproken op 29 november 2019, waarbij de verdachte ter zake medeplegen van moord bij verstek is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren, zal bevestigen onder aanvulling van de door haar aangehaalde bewijsmiddelen en dat het Hof de gevangenneming van de verdachte zal gelasten.

De verdediging heeft – kort en zakelijk weergegeven – geconcludeerd tot vrijspraak van de verdachte.

Het vonnis waarvan beroep
Bij vonnis van de Krijgsraad de dato 30 augustus 2021, heeft de Krijgsraad het eerder door haar tegen verdachte bij verstek gewezen en uitgesproken vonnis de dato 29 november 2019 bekrachtigd. Bij laatstvermeld vonnis heeft de Krijgsraad – verkort weergegeven – de verdachte ter zake medeplegen van moord bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren.

In het navolgende zal het Hof verder ingaan op het over en weer aangevoerde ten aanzien van het beroepen vonnis.

De tenlastelegging:
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat hij als militair in de rang van luitenant kolonel in werkelijke dienst bij het Nationaal Leger, in ieder geval als militair in de zin van art. 38 of art. 39 van het Wetboek van Militair Strafrecht:

A. Op of omstreeks 07 en/of 08 december en/of 09 december 1982, althans in het jaar 1982, te Paramaribo, in ieder geval in Suriname, tezamen en in vereniging met (onder meer) GEFFERIE, ERNST en/of BHAGWANDAS, PAUL en/of HORB, ROY en/of GORRÉ, ARTHY FRANK en/of NELOM, JOHN en/of ROZENDAAL, RUBEN en/of ESAJAS, ROY en/of HARDJOPRAJITNO, JOHNNY SOEHARTO en/of ZEEUW, MARCEL en/of BRONDENSTEIN, BENNY en/of DENDOE, STEPHANUS en/of MAHADEW, GUNO en/of LEEFLAND, EWOUD en/of TOLUD, ROY en/of BOERENVEEN, ETIENNE en/of SITAL, BADRESEIN en/of GRAANOOGST, IVAN en/of DE BIE, DICK en/of KROLIS, IWAN en/of NAARENDORP, HARVEY en/of CALDEIRA, WINSTON en/of ALIBUX, LIAKAT-ALI ERROL en/of THEMEN, IMRO en/of RITFELD, EDGAR en/of DIJKSTEEL, IWAN en/of LEWIS, LUCIEN en/of CARBIERRE, WIM en/of STOLK, JIMMY LEONARD EDUARD en/of HEIDANUS, ORLANDO GERRIT en/of FLOHR, ONNO en/of MONSELS, SAMUEL en/of SALESMAN, ROY en/of CHOTKAN, RUDY JOHAN en/of AFROEDOE, JOZEF en/of een zekere
TANOESEMITO en/of een zekere GOEDHART en/of een zekere BROWN en/of een zekere WILSTERMAN en/of een zekere KENSENHUIS en/of een zekere WATERVAL en/of een zekere PINAS en/of een zekere PARTO en/of een zekere KEMPES en/of een zekere SWEDO en/of één of meer tot nog toe onbekend gebleven personen, in ieder geval alleen, opzettelijk en met voorbedachte raad de hierna te noemen perso(o)n(en) van het leven heeft beroofd, namelijk BABOERAM, JOHN KHEMRADJ en/of BEHR, ABRAHAM MAURITS en/of DAAL, CYRILL RICHARD DUNCAN en/of GONSALVES, KENNETH CARLOS en/of HOOST, EDMUND ALEXANDER en/of KAMPERVEEN, RUDIE ANDRÉ en/of LECKIE, GERARD en/of RAHMAN, LESLIE PAUL en/of RIEDEWALD, CORNELIS HAROLD en/of RAMBOCUS, SOERENDRA SRADHANAND en/of WIJNGAARDE, FRANK en/of OEMRAWSINGH, HARRIE en/of SLAGVEER, JOZEF HUBERTUS en/of SHEOMBAR, DJIEWANSINGH en/of SOHANSINGH, SOMRADJ door toen aldaar tezamen en in vereniging als voormeld, althans alleen, – na in kalm beraad en rustig overleg het voornemen te hebben opgevat en het plan te hebben beraamd, om laatstgenoemde perso(o)n(en) BABOERAM, JOHN KHEMRADJ en/of (een) ander(en) opzettelijk van het leven te beroven-, nadat die laatstgenoemde perso(o)n(en) BABOERAM, JOHN KHEMRADJ en/of (een) ander(en) van zijn (hun) woning(en) c.q. verblijfplaats(en) was (waren) opgehaald en/of afgevoerd naar één of meer locaties op het complex bekend als Fort Zeelandia, opzettelijk gewelddadig uit één of meer (semi) (automatische) (vuist)vuurwapens één of meer schoten op het (de) licha(a)men van die perso(o)n(en) af te vuren, ten gevolge waarvan die perso(o)n(en) zodanig(e) letsel(s) [verwonding(en)] heeft (hebben) bekomen, als gevolg van welke letsel(s) [verwonding(en)] die perso(o)n(en) is (zijn) overleden;

Althans, indien en voor zover het onder A gestelde niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden;

B. Op of omstreeks 07 en/of 08 en/of 09 december 1982, althans in het jaar 1982, te Paramaribo, in ieder geval in Suriname, tezamen en in vereniging met (onder meer) GEFFERIE, ERNST en/of BHAGWANDAS, PAUL en/of HORB, ROY en/of GORRÉ, ARTHY FRANK en/of NELOM, JOHN en/of ESAJAS, ROY en/of DENDOE, STEPHANUS en/of HARDJOPRAJITNO, JOHNNY SOEHARTO en/of ZEEUW, MARCEL en/of BRONDENSTEIN, BENNY en/of ROZENDAAL, RUBEN en/of MAHADEW, GUNO en/of LEEFLAND, EWOUD en/of TOLUD, ROY en/of BOERENVEEN, ETIENNE en/of SITAL, BADRESEIN en/of GRAANOOGST, IVAN en/of DE BIE, DICK en/of KROLIS, IWAN en/of NAARENDORP, HARVEY en/of CALDEIRA, WINSTON en/of ALIBUX, LIAKAT-ALI ERROL en/of THEMEN, IMRO althans alleen, opzettelijk middels misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging met geweld en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of (een) middel(en) en/of (een) inlichting(en) RITFELD, EDGAR en/of DIJKSTEEL, IWAN en/of LEWIS, LUCIEN en/of CARBIERRE, WIM en/of STOLK, JIMMY LEONARD EDUARD en/of HEIDANUS,
ORLANDO GERRIT en/of FLOHR, ONNO en/of MONSELS, SAMUEL en/of SALESMAN, ROY en/of CHOTKAN, RUDY JOHAN en/of AFROEDOE, JOZEF en/of een zekere TANOESEMITO en/of een zekere GOEDHART en/of een zekere BROWN en/of een zekere WILSTERMAN en/of een zekere KENSENHUIS en/of een zekere WATERVAL en/of een zekere PINAS en/of een zekere PARTO en/of een zekere KEMPES en/of een zekere
SWEDO en/of één of meer tot nog toe onbekend gebleven perso(o)n(e)n, heeft uitgelokt tot het plegen van na te melden misdrijf, hebbende laatstgenoemde perso(o)n(en) [RITFELD, EDGAR en/of (een) ander(en)] tezamen en in vereniging, althans alleen, op of omstreeks 07 en/of 08 en/of 09 december 1982, althans in het jaar 1982, te Paramaribo, in ieder geval in Suriname; opzettelijk en met voorbedachte raad de perso(o)n(en) van BABOERAM, JOHN KHEMRADJ en/of BEHR, ABRAHAM MAURITS en/of DAAL, CYRILL RICHARD DUNCAN en/of GONSALVES, KENNETH CARLOS en/of HOOST, EDMUND ALEXANDER en/of KAMPERVEEN, RUDIE ANDRÉ en/of LECKIE, GERARD en/of RAHMAN, LESLIE PAUL en/of RIEDEWALD, CORNELIS HAROLD en/of RAMBOCUS, SOERENDRA SRADHANAND en/of WIJNGAARDE, FRANK en/of OEMRAWSINGH, HARRIE en/of SLAGVEER, JOZEF HUBERTUS en/of SHEOMBAR, DJIEWANSINGH en/of SOHANSINGH, SOMRADJ van het leven beroofd door toen aldaar tezamen en in vereniging als voormeld, althans alleen, – na in kalm beraad en rustig overleg het voornemen te hebben opgevat en het plan te hebben beraamd, om laatstgenoemde perso(o)n(en) BABOERAM, JOHN KHEMRAJD en/of (een) ander(en) opzettelijk van het leven te beroven-, nadat die laatstgenoemde perso(o)n(en) BABOERAM, JOHN KHEMRADJ en/of (een) ander(en) van zijn (hun) woning(en) c.q. verblijfplaats(en) was (waren) opgehaald en/of afgevoerd naar één of meer locaties op het complex bekend als Fort Zeelandia, opzettelijk gewelddadig uit één of meer (semi) (automatische) (vuist)vuurwapens één of meer schoten op het (de) licha(a)men van die perso(o)n(en) af te vuren, ten gevolge waarvan die perso(o)n(en) zodanig(e) letsel(s) [verwonding(en)] heeft (hebben) bekomen, als gevolg van welke letsel(s) [verwonding(en)] die perso(o)n(en) is (zijn) overleden, hebbende hij verdachte immers op vorenvermelde tijd en plaats tezamen en in vereniging met (onder meer) GEFFERIE, ERNST en/of BHAGWANDAS, PAUL en/of HORB, ROY en/of GORRÉ, ARTHY FRANK en/of NELOM, JOHN en/of ESAJAS, ROY en/of DENDOE, STEPHANUS en/of HARDJOPRAJITNO, JOHNNY SOEHARTO en/of ZEEUW, MARCEL en/of BRONDENSTEIN, BENNY en/of ROZENDAAL, RUBEN en/of MAHADEW, GUNO en/of LEEFLAND, EWOUD en/of TOLUD, ROY en/of BOERENVEEN, ETIENNE en/of SITAL, BADRESEIN en/of GRAANOOGST, IVAN en/of DE BIE, DICK en/of KROLIS, IWAN en/of NAARENDORP, HARVEY en/of CALDEIRA, WINSTON en/of ALIBUX, LIAKAT-ALI ERROL en/of THEMEN, IMRO althans alleen, genoemde RITFELD, EDGAR en/of DIJKSTEEL, IWAN en/of LEWIS, LUCIEN en/of CARBIERRE, WIM en/of STOLK, JIMMY LEONARD EDUARD en/of HEIDANUS, ORLANDO GERRIT en/of FLOHR, ONNO en/of MONSELS, SAMUEL en/of SALESMAN, ROY en/of CHOTKAN, RUDY JOHAN en/of AFROEDOE, JOZEF en/of een zekere TANOESEMITO en/of een zekere GOEDHART en/of een zekere BROWN en/of een zekere WILSTERMAN en/of een zekere KENSENHUIS en/of een zekere WATERVAL en/of een zekere PINAS en/of een zekere PARTO en/of een zekere KEMPES en/of een zekere SWEDO en/of één of meer tot nog toe onbekend gebleven perso(o)n(e)n, opzettelijk dreigend opgedragen (bevolen) (gesommeerd) tot het plegen van voren omschreven handeling(en) en/of hem (hen) daarvoor en/of daarbij opzettelijk dreigend te kennen gegeven dat hij (zij) het zou(den) ontgelden, althans het ergste zou(den) moeten vrezen, indien hij (zij) voormelde opdracht(en) niet zou(den) uitvoeren, in ieder geval woorden van soortgelijke dreigende stekking en/of betekenis en aldus tezamen en in vereniging als voormeld, althans alleen, opzettelijk die RITFELD, EDGAR en/of DIJKSTEEL, IWAN en/of LEWIS, LUCIEN en/of CARBIERRE, WIM en/of STOLK, JIMMY LEONARD EDUARD en/of HEIDANUS, ORLANDO GERRIT en/of FLOHR, ONNO en/of MONSELS, SAMUEL en/of SALESMAN, ROY en/of CHOTKAN, RUDY JOHAN en/of AFROEDOE, JOZEF en/of een zekere TANOESEMITO en/of een zekere GOEDHART en/of een zekere BROWN en/of een zekere WILSTERMAN en/of een zekere KENSENHUIS en/of een zekere WATERVAL en/of een zekere PINAS en/of een zekere PARTO en/of een zekere KEMPES en/of een zekere SWEDO en/of één of meer tot nog toe onbekend gebleven perso(o)n(e)n uitgelokt tot het plegen van vorenvermeld misdrijf.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De verweren
Door de verdachte is – verkort en zakelijk weergegeven – verklaard, dat hij het niet eens is met de vonnissen van de Krijgsraad omdat er geen sprake was van voorbedachte raad. Voorts omdat de Krijgsraad heeft nagelaten gebruik te maken van ontlastende verklaringen van getuigen met name de verklaringen van [naam 1] en die van [naam 2]. De advocaat heeft bepleit – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – dat de verdachte van de algehele tenlastelegging vrijgesproken dient te worden op grond van het navolgende:
1. de gebeurtenissen rond 07, 08 en 09 december 1982 moeten in een bepaald context geplaatst worden, waarbij er sprake was van een
voorbereiding van een gevaarlijke oorlogssituatie gericht tegen de leiding van ons land. Dit werd veroorzaakt door het voormalig moederland
om zijn koloniale dominantie van ons land te bestendigen hetgeen onder andere blijkt uit de getuigenis van [naam 1]. Het was de bedoeling een
regiem change teweeg te brengen door de militaire regering omver te werpen en daartoe zou de invasie versneld worden uitgevoerd. Deze
omstandigheden zijn absoluut niet ideaal om rustig te overleggen en in kalm beraad een handeling te plegen;
2. het medeplegen en de voorbedachte raad moeten betrekking hebben op het strafbaar feit en niet op het arresteren of ophalen, welke immers
twee aparte handelingen betreffen;
3. vanaf het moment van de arrestaties was de oorlog begonnen, aangezien de invasie reeds was ingezet;
4. de getuigenis van [naam 1] is veronachtzaamd door zowel de Krijgsraad als ook door de vervolging in appèl;
5. het arresteren of ophalen van de verdachten (opmerking Hof: bedoeld is latere slachtoffers) was legitiem ;
6. er is geen oorzakelijk verband tussen de schietoefeningen en de gebeurtenissen;
7. het samenstellen van een draaiboek behoorde tot de normale werkzaamheden van de militairen en kan derhalve niet als een voorbereiding
worden aangemerkt;
8. er wordt geen ondersteuning gevonden in hetgeen is gezegd dat de verdachte toentertijd de machtigste persoon binnen het leger was en
daardoor kon voorkomen dat de slachtoffers werden doodgeschoten;
9. het commando was in handen van Bhagwandas, Paul;
10. het staat vast dat er een plan was beraamd voor een regiem change en het was dus noodzakelijk om in te grijpen en de bruggenhoofden
blind te maken;
11. het verzoek tot de vereiste psychiatrische expertise ter beoordeling van de geestelijke conditie van de manschappen en leidinggevenden
tijdens het rampzalig gebeuren in het Fort Zeelandia is nooit gehonoreerd;
12. het was niet de bedoeling om de mensen om te brengen.

Hetgeen de advocaat hiervoren in de punten 1 tot en met 12 heeft aangevoerd vat het Hof samen als te zijn een beroep op het ontbreken van voorbedachte raad, opzet, en medeplegen van het ten laste gelegde strafbaar feit door de verdachte.

De vervolgingsambtenaar is ingegaan op de door verdachte en diens raadsman aangevoerde verweren en is – kort gezegd – tot de conclusie gekomen dat de verweren niet slagen.

Het Hof zal hierna op deze verweren nader ingaan.
Vooropgesteld dient te worden dat het aan de rechter, die over de feiten moet oordelen, is voorbehouden om binnen de door de wet getrokken grenzen, uit het voorhanden zijnde materiaal te selecteren hetgeen hem, ook uit een oogpunt van betrouwbaarheid, voor het bewijs dienstig voorkomt. Die selectie behoeft geen andere motivering dan besloten ligt in de weergave van de gebezigde bewijsmiddelen. Met betrekking tot het verweer dat door de Krijgsraad de verklaringen afgelegd door [naam 1] niet voor het bewijs zijn gebezigd Het Hof is van oordeel dat dit verweer niet opgaat. Immers zijn deze verklaringen niet relevant gebleken voor de bewijsbeslissing in deze zaak. [naam 1] heeft namelijk bij proces-verbaal de dato 30 juni 2009 afgenomen door Ristie, Tjark Eugene, Kapitein der Militaire Politie verklaard: “Met betrekking tot hetgeen zich in het Fort Zeelandia zou hebben afgespeeld doelende op het ophalen of arresteren en overbrengen van tegenstanders van het Regime Bouterse, het in brand steken van diverse radiobedrijven en of andere panden en het uiteindelijk al dan niet op de vlucht doodschieten van deze tegenstanders waaronder de heren Rambocus, Gonsalves, Kamperveen en anderen in de periode 07, 08 en 09 december 1982, in ieder geval in de maand december 1982, moet ik u antwoorden dat ik geen relevante informatie hieromtrent kan verschaffen.
Wat ik hieromtrent weet is wat ik via diverse media daarover heb gehoord, gelezen en of gezien.” Voor wat betreft het beroep van de verdachte op – kort gezegd – subversieve activiteiten van de slachtoffers komt het Hof tot de slotsom dat dat niet aannemelijk is geworden uit het ingesteld onderzoek in deze zaak. Het is gebleven bij een blote bewering zijdens de getuige [naam 1] en de verdachte waar er nergens ondersteuning voor is gevonden tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Ten aanzien van het verweer betreffende het ontbreken van de voorbedachte raad Door de verdachte is ter terechtzitting aangegeven dat er geen sprake was van voorbedachte raad om de opgehaalde personen dood te schieten.

Uit de bewoordingen van de verdachte begrijpt het Hof dat hij zich erop beroept dat er geen sprake was van voorbedachte raad om de
opgehaalde personen te doden, immers had hij aan [naam 2] te kennen gegeven om een vliegtuig klaar te zetten om deze personen het land uit
te zetten. Het Hof begrijpt dat verdachte hiermee wenst aan te geven dat er geen vliegtuig klaargezet zou hoeven te worden als er plannen
waren de opgehaalde mensen van het leven te beroven.
Naar het oordeel van het Hof gaat dit verweer niet op. Immers heeft de getuige [naam 2] bij proces-verbaal de dato 13 juni 2001 onder ede ten
overstaan van de rechter-commissaris verklaard:
“Het is wel juist dat ik van Bouterse de vraag voorgeschoteld kreeg toen ik hem bij [naam 3] had opgezocht of ik wist hoe het zat met het
vliegtuig. Ik heb hem toen te kennen gegeven dat ik daar niets van af wist. Hij hield mij zijdelings voor, dat Bhagwandas het een en ander in orde
zou moeten maken. Deze opmerking van Bouterse verbaasde mij enigszins omdat ik de schakel vormde tussen de SLM en de Legerleiding,
althans de gezagdragers. Ik heb naderhand geen navraag meer gedaan. Ik heb absoluut geen enkele opdracht gehad van de heer Bouterse om
een vliegtuig ter beschikking te stellen, teneinde aangehouden personen, die achter Zanderij in barakken zouden zijn opgesloten naar het
buitenland te doen vervoeren. U houdt mij een passage voor van de verklaring van [naam 4], waaruit zou moeten blijken dat ik als
verbindingsman van het leger en de SLM van Bouterse de opdracht zou hebben gekregen om personen die waren opgehaald na verhoor af te
voeren naar de barakken van de militairen te Zanderij, waarbij het de bedoeling was dat deze personen bij de eerstvolgende vlucht van de SLM
naar Curaçao of St. Maarten zouden worden gebracht. Zoals ik u eerder heb verklaard is dit geenszins het geval geweest.”
Naar het oordeel van het Hof wordt met bovenvermelde verklaring van [naam 2] het door de verdachte geschetst alternatief scenario
betreffende het uitzetten van de opgehaalde personen feitelijk weerlegd. Dit brengt met zich dat deze lezing van verdachte niet bijdraagt aan het
ontkrachten van de ten laste gelegde voorbedachte raad van de verdachte om de opgehaalde personen van het leven te beroven.
Voorts is het Hof van oordeel dat van voorbedachte raad sprake is wanneer de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of
het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht
en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Het gaat dus niet om daadwerkelijk nadenken of zich rekenschap geven, maar om de tijd en
gelegenheid daartoe. Dat tijdsverloop hoeft helemaal niet lang te zijn en mag zich ook ten dele afspelen tijdens de gewelddadige handelingen,
zeker als die enige tijd in beslag nemen.
Het Hof neemt in dit kader de volgende feiten en omstandigheden, die uit de bewijsmiddelen zijn voortgekomen, in aanmerking te weten:
1. In december 1982 was verdachte de hoogst verantwoordelijke in het land als bevelhebber en regeringsleider. Wat verdachte zei, dat
gebeurde. Het plan (draaiboek) dat is gemaakt om het tij te keren heeft de zegen van verdachte gehad. Er is door de toenmalige militaire top,
waaronder verdachte, zorgvuldig een draaiboek opgesteld met de bedoeling om een operatie uit te voeren;
2. In het kader van het draaiboek zijn er lijsten opgemaakt van personen die opgehaald en overgebracht zouden worden naar het Fort Zeelandia;
3. Ter uitvoering van genoemd draaiboek zijn in de ochtend van 07 december 1982 door daartoe geselecteerde militairen (voornamelijk
bestaande uit leden van de groep van zestien, geselecteerde militairen van de Echo Compagnie, lijfwachten en mensen van de
inlichtingendiensten) schietoefeningen gehouden;
4. De groep personen die de schietoefeningen hadden gehouden verzamelden zich in de vooravond van 07 december 1982 in het Fort Zeelandia
alwaar er groepjes werden samengesteld die instructie kregen wie zij moesten ophalen en op welke manier dat moest plaatsvinden. Met name
diende voorkomen te worden dat de op te halen personen danwel huisgenoten contact zouden maken met anderen. In voorkomende gevallen
werden telefoonlijnen doorgesneden en werden er militairen ten huize van de opgehaalde personen achtergelaten ter voorkoming dat de
achtergebleven huisgenoten het huis zouden verlaten. Door de daarmee belaste groepjes militairen werden de in de nacht van 07 op 08
december 1982 opgehaalde personen overgebracht naar het Fort Zeelandia;
5. Ook Rambocus, Soerendra Sradhanand en Sheombar, Djiewansingh werden uit de cel van respectievelijk de penitentiaire inrichting te Santo
Boma en de Memre Boekoe kazerne, alwaar zij gedetineerd waren, gehaald en overgebracht naar het Fort Zeelandia;
6. Daartoe geïnstrueerde militairen hebben in de avond van 07 op 08 december 1982 het gebouw van de Moederbond opgeblazen en werden de
radiostations Radika en ABC alsook het gebouw waarin het dagblad de Vrije Stem was ondergebracht in brand gestoken. Militairen
verhinderden dat de brandweer de branden kon blussen;
7. Als afleidingsmanoeuvre hebben daartoe geïnstrueerde militairen die zich bevonden in het Fort Zeelandia gedurende de periode van de avond
van 07 december 1982 tot de ochtend van 09 december 1982 op verschillende momenten schoten gelost;
8. Vanaf de vroege ochtend tot laat in de avond van 08 december overgaand in 09 december 1982 zijn de 16 opgehaalde personen op
verschillende momenten door militairen in verschillende groepssamenstellingen, al dan niet alleen, gebracht bij verdachte die besliste over het
lot van de voorgeleide personen. Kort hierna werden, met uitzondering van Frederik Derby, die later op vrije voeten werd gesteld, de latere
slachtoffers op verschillende momenten gemarteld casu quo zwaar mishandeld en vervolgens om het leven gebracht. Daartoe werden er ook
vuurpelotons samengesteld, die de opdracht kregen de daartoe aangewezen slachtoffers dood te schieten.
Uit de hiervoren weergegeven 8 punten valt af te leiden dat de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het genomen besluit om de
slachtoffers – door verdachte bestempeld als bruggenhoofden – te elimineren. Immers vanaf het voornemen om de bruggenhoofden te
elimineren en daartoe het opstellen van het draaiboek tot aan de uitvoering van het draaiboek heeft verdachte voldoende gelegenheid gehad om
over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Het daartoe strekkend verweer van de verdediging wordt verworpen.
Overigens wijst het Hof op de navolgende getuigenverklaringen te weten:
1. De getuige [naam 5] (weduwe van het slachtoffer Baboeram), heeft ten aanzien van een door een soldaat, die in de woning van Baboeram
was achtergebleven, gemaakte opmerking bij proces-verbaal de dato 20 december 2001, afgenomen door agent van politie Vermeer, L. het
navolgende verklaard:
“jouw man had president van het land willen worden. We pakken ze allemaal. Misschien is hij met de anderen nu al in de hemel of in de hel”,
2. De getuige [naam 6] (weduwe van het slachtoffer Kamperveen) heeft bij proces-verbaal de dato 14 mei 2002 ten overstaan van de brigadierrechercheur van politie, Bol, Patrick, onder andere, verklaard: “Ze zeiden vervolgens dat ik mijn mond moest houden en moest stoppen met janken.
Ik hoorde dat ze onder andere tegen elkaar zeiden dat ik nog jong was en wel een andere man zou vinden” en
3. De getuige Derby, Frederik heeft bij proces-verbaal de dato 28 oktober 2000 afgelegd ten overstaan van inspecteur van politie 2e klasse,
Pierau, Irving, onder andere verklaard: “Hoost vroeg op een gegeven moment naar water en kreeg van de militairen op het balkon te horen dat zij
geen water geven aan mensen die zij straks dood gaan schieten, dat is vermorsen van het water”.
Uit de hiervoor geciteerde verklaringen van genoemde getuigen blijkt dat zelfs ondergeschikte militairen wisten dat de op te halen personen van
het leven zouden worden beroofd. Het kan dan ook niet anders dat zij deze informatie van hogerhand hebben verkregen waartoe ook de
verdachte Bouterse behoorde.
Uit het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien volgt naar het oordeel van het Hof onomstotelijk dat verdachte tezamen en in
vereniging met anderen met voorbedachte raad de 15 (vijftien) slachtoffers van het leven heeft beroofd.
Van een voorbereiding van een gevaarlijke oorlogssituatie gericht tegen de leiding van het land danwel van een reeds ingezette invasie danwel
begonnen oorlog zoals door de verdediging is opgeworpen is volstrekt niet gebleken uit het onderzoek. Immers is de verklaring van [naam 1] op
geen enkele wijze ondersteund door bewijsmateriaal dat een invasie gaande was, danwel dat een oorlog werd voorbereid laat staan dat een
oorlog was begonnen.
Ten aanzien van het verweer betreffende het ontbreken van opzet
De Krijgsraad is tot de conclusie gekomen dat er sprake moet zijn geweest van voorwaardelijk opzet, omdat de verdachte zich willens en
wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden.
Het Hof kan zich niet verenigen met deze zienswijze van de Krijgsraad en dient de vraag te worden beantwoord of de gedraging de bedoeling
had dat een bepaald gevolg zal intreden. Er is sprake van opzet als oogmerk indien de verdachte willens en wetens een handeling heeft verricht
en het effect of gevolg daarvan ook heeft beoogd.
Niet ter discussie staat dat verdachte opzettelijk tezamen en in vereniging met anderen de slachtoffers van het leven heeft beroofd. Dit volgt
naar het oordeel van het Hof reeds uit de wijze waarop het eraan is toegegaan. Hiervoor is reeds vermeld op welke zorgvuldige wijze verdachte
te werk is gegaan te weten, het maken van het plan (draaiboek) en het overgaan tot uitvoering daarvan.
Naar het oordeel van Hof zijn dergelijke gedragingen naar hun aard gericht op het om het leven brengen van de slachtoffers.
Hier is derhalve in de visie van het Hof geen sprake van opzet in de zin van voorwaardelijk opzet doch van opzet als oogmerk. Het van het
leven beroven van de slachtoffers door verdachte tezamen en in vereniging met anderen is willens en wetens gebeurd. Het daartoe strekkend
verweer van de verdediging wordt verworpen en wordt het beroepen vonnis in zoverre verbeterd.
Ten aanzien van het verweer betreffende de deelnemingsvorm medeplegen
De Krijgsraad is tot de conclusie gekomen dat er sprake was van medeplegen, omdat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
Het Hof kan zich verenigen met de zienswijze van de Krijgsraad. Immers dient de vraag te worden beantwoord of de bewezenverklaarde
intellectuele of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
Bij de vorming van het oordeel dat er sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan rekening worden
gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol van de verdachte, uitvoering of de
afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken
op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger zal niet alleen worden geleverd tijdens het begaan van het strafbaar feit in de
vorm van een gezamenlijke uitvoering, maar ook in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbaar feit. Daarbij
is de lijfelijke aanwezigheid niet noodzakelijk voor de kwalificatie van medeplegen van het ten laste gelegde delict.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen is reeds genoegzaam gebleken dat de verdachte tezamen met onder meer Bhagwandas en Horb een
gedetailleerde plan heeft gemaakt om mensen die tegen het militair regiem waren, op te halen en van het leven te beroven. Ook het plan over
het ophalen was onderdeel van het draaiboek. Het plan was absoluut geheim en slechts bekend bij de militaire top. Verdachte was de
onbetwiste leider in dit geheel. Wat hij zei, dat gebeurde. Hij besliste over het lot van de opgehaalde personen.
Het Hof komt op grond van de hiervoren aangehaalde feiten en omstandigheden tot het oordeel dat de bewezenverklaarde bijdrage van de
verdachte aan het delict van zwaarwegend gewicht is geweest, zodat hier sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste
samenwerking en gezamenlijke uitvoering. De verdachte heeft zonder meer als de hoogst verantwoordelijke in het land, als bevelhebber en
regeringsleider, de opdracht aan ondergeschikten gegeven de slachtoffers van het leven te beroven. Dat de verdachte al dan niet zelf de trekker
heeft overgehaald doet niets af aan feit dat hier sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
Concluderend is het Hof van oordeel dat de door de verdediging aangevoerde verweren, neerkomende op het ontbreken van voorbedachte raad,
opzet danwel medeplegen falen. Al hetgeen de verdediging dienaangaande heeft aangevoerd wordt derhalve verworpen.
De door het Hof gebruikte aanvullende bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals vervat in de
bewijsmiddelen van het beroepen vonnis alsmede in de hierna weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en in onderlinge samenhang
beschouwd te weten:
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 05 januari 2022, inhoudende de verklaring van de verdachte, voor zover
relevant en zakelijk weergegeven:
“Ik heb ook aangegeven, dat ik op 7 en 8 december 1982 in het Fort Zeelandia was. Ik heb inderdaad schoten gehoord. Het was geen
aaneenschakeling van schoten. Echter vond ik geen aanleiding om iets daar achter te zoeken. Ik zeg dit, omdat er bepaalde verhoor technieken
zijn. Dus ik maakte mij geen zorgen, dat er op mensen werd geschoten, want die opdrachten waren niet gegeven. Het zijn gewoon
verhoortechnieken.
Ik moest op dat moment naar oplossingsmodellen zoeken en wel een model, waarbij wij zoveel als mogelijk succes zouden hebben.
Ik was destijds de hoogste feitelijke gezagsdrager. Ik heb ook gezegd dat ik de politieke verantwoordelijkheid op mij neem voor wat er is
gebeurd. Echter geloofde ik het verhaal van de commandant over “op de vlucht geschoten” niet. Desondanks heb ik dat rapport aan de regering
gepresenteerd, omdat het een officieel verslag aan de hoogste baas was. Ik kon de regering geen ander ding voorhouden dan het officieel
document en zeggen dat dit verhaal mij te sterk lijkt, want ik geloof het niet. Dit was buiten de microfoon gezegd.
In de periode van 7, 8 en 9 december 1982, zijn de 16 mensen in opdracht van mij, opgehaald door groepen bestaande uit de leden van de groep
van zestien. De opdracht was: ‘de club moet worden opgehaald”.
Op uw vraag waarom ik Bhagwandas niet direct in voorlopig arrest heb genomen, geef ik u te kennen, dat toen de commandant heeft
overgenomen en ik de volgende dag terugkwam, hij mij een rapport heeft gegeven. Aan de hand van dat rapport heb ik gezegd dat, dit niet klopt
en moet dit direct onderzocht worden. Ik heb nooit gezegd dat ik Bhagwandas als verdachte zie. Hij was de verantwoordelijke van het Fort
Zeelandia. Als verantwoordelijke begin je niet op basis van een gedegen vermoeden van de persoon om die in arrest te zetten. Ik zeg, laat het
onderzoek komen en daarna volgen de handelingen.”
2. Het proces-verbaal van de gerechtelijke plaatsopneming in hoger beroep van 29 november 2022, inhoudende de verklaring van de
verdachte, voor zover relevant en zakelijk weergegeven:
“Het was een komen en gaan van de veiligheidsmannen. Voor wat het overige betreft, is al hetgeen de getuige (Jankipersadsingh) heeft gezegd,
juist. De stoffelijke overschotten heb ik op 9 december 1982 aangetroffen.”
3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober 2023, inhoudende de verklaring van de verdachte, voor zover
relevant en zakelijk weergegeven:
“Wij moesten die gasten, dan wel de bruggenhoofden, zoals wij hen in onze technische termen noemen, die collaboreerden, direct verwijderen.
Dat gebeurde natuurlijk volgens boekje op een militaire wijze en dat staat ook in het boekje. Het moet zo snel mogelijk gebeuren. Het liefst in
het holst van de nacht, iedereen moet tegelijk aangepakt worden en communicatie met andere comparanten moet voorkomen worden, zodat
men elkaar geen wenken kon geven.
Na de dienstovergave verwijder ik mij om na al die dagen wat rust te nemen en proberen na te trekken bij onze intelligence aan de andere kant
wat de stand van zaken is en kans berekeningen te maken.
Ruw geschat, wist ik in termen van weken vóór de gebeurtenissen van 8 december 1982, dat er personen waren, die een omwenteling teweeg
wilden brengen. Wij hadden ook tijd om te kijken waar de bruggenhoofden zich ophielden. Zaken moesten in kaart worden gebracht. Het was
heel vernuftig intelligence werk.
Op uw vraag wie betrokken waren bij het plan om de invasie te keren, antwoord ik u, dat het in eerste instantie om informatie en communicatie
gaat. Als u die twee zaken in de gaten houdt, is er een grote mate van kans dat het strategisch concept tot een goed einde wordt gebracht. De
intelligence excellenten, die het intelligence werk deden, waren betrokken bij het plan. Het zijn geen zaken die aan de borreltafel werden
besproken. Ik was op dat moment de hoogst verantwoordelijke in het land als Bevelhebber en regeringsleider. Ik had een stem in het geheel.
Wat ik zei, dat gebeurde. Het klopt dat het plan, dat is gemaakt om het tij te keren, mijn zegen heeft gehad.
Er komt een opdracht en die opdracht wordt vastgelegd in een draaiboek. Niet alles komt in een draaiboek.
Hetgeen de “rank and files” moeten doen, komt in een draaiboek te staan, zodat de hogere staf haar werk kan doen. Het is een heel gevoelige
zaak, omdat het de bedoeling was dat wij de bruggenhoofden van hier wilden verwijderen. Het is absoluut geheim….
In de zaak Hawker heb ik de militaire strafrechtspleging wel uitgevoerd.
Volgens mijn betoog is het ons vandaag wel fataal komen te staan, omdat ik de militaire strafrechtspleging niet had ingezet, want dan was dit
strafproces niet nodig geweest.
In alle eerlijkheid moet ik verklaren, dat ik denk dat als ik deze mensen de status van persona non grata zou geven en het land zou uitzetten, er
veel meer rust in het land zou zijn dan wanneer ik hen in het land zou laten.
Het is correct dat er veel meer Surinamers dood zouden gaan als de bruggenhoofden in Suriname zouden blijven.”
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 augustus 2022, inhoudende de verklaring van de getuige Graanoogst, Ivan
Frank, voor zover relevant en zakelijk weergegeven:
“Ik heb inderdaad gezegd dat de top van de legerleiding uit BOUTERSE, HORB en FERNANDES bestond. Als Minister van Leger en Politie had ik
niet de bevoegdheid bevelen te geven aan het leger. Die bevoegdheid had de Bevelhebber en de President. Ik heb wel verklaard dat dit alleen de
Bevelhebber van het Nationaal Leger kon, want destijds was er een ceremoniële President/Premier. Daarmee bedoel ik te zeggen dat de
Premier formeel die bevoegdheid had, maar feitelijk had de Bevelhebber die bevoegdheid. Er was wel een hiërarchie, maar de legerleiding had
het laatste woord. Er was een absolute legerleiding. Niemand kon buiten hem om andere dingen doen.”
5. Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam 5], (weduwe van het slachtoffer Baboeram) in wettelijke vorm opgemaakt door agent
van politie Vermeer, Letitia Marlene van 20 december 2001, voor zover relevant en zakelijk weergegeven:
“In de nacht van 7 op 8 december 1982 was het zover. Omstreeks 02.00 uur werd onze nachtrust ruw verstoord door roepende stemmen op het
balkon van onze woning, aan de [straatnaam], [perceelnummer] te [plaats], gepaard gaande met schoten uit een of meer vuurwapens. John, die
als eerste wakker werd, zei “ze zijn mij komen halen”. Hiermee bedoelde hij dat door militairen was opgehaald. …………….Hij zei dat mijn man
President van het land had willen worden en zei “we pakken ze allemaal. Misschien is hij nu met de anderen al in de hemel of in de hel.”
Aanvulling van de bewezenverklaring door het Hof
Het is het Hof ambtshalve gebleken dat de door de Krijgsraad in eerste aanleg gebezigde bewezenverklaring aanvulling behoeft aangezien de
namen van de navolgende personen met wie de verdachte het feit tezamen en in vereniging heeft begaan niet zijn opgenomen. Het betreft de
navolgende personen te weten: Gefferie, Ernst; Gorre, Arthy; Nelom, John; Rozendaal, Ruben; Esajas, Roy; Zeeuw, Marcel; Brondenstein,
Benny; Dendoe, Stephanus; Mahadew, Guno; Leeflang, Ewoud; Tolud, Roy; Dijksteel, Iwan; Lewis, Lucien; Kempes, Kenneth; Monsels, Samuel
en Flohr, Onno. Het Hof zal na deze constatering de bewezenverklaring in dier voege ambtshalve aanvullen dat daarin zal worden gelezen dat
het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan tezamen en in vereniging met de bovengenoemde personen naast de in het beroepen
vonnis reeds genoemde namen.
Nadere bewijsoverwegingen
Uit het politioneel dossier, alsmede uit het onderzoek ter terechtzittingen in zowel eerste aanleg als in hoger beroep, blijkt het navolgende.
De verdachte maakte in de periode 07, 08 en 09 december 1982 tezamen met Horb deel uit van het militair gezag. Hij was als bevelhebber de
hoogste feitelijke gezagsdrager. Hij had een bepalende stem in het geheel. Wat hij zei, dat gebeurde.
Voorafgaand aan de gebeurtenissen van 07, 08 en 09 december 1982 was er onrust binnen grote delen van de samenleving. Er waren
spanningen in het land waarbij de sfeer grimmig was. Alleen Palu (Progressieve Arbeiders en Landbouwers Unie) en de RVP (Revolutionaire
Volkspartij) mochten politieke activiteiten ontplooien. De partijen die het niet eens waren met het bewind werden verboden bijeenkomsten te
houden. Dat werd officieel afgekondigd.
Er was geen persvrijheid. Er waren opstanden van maatschappelijke groeperingen zoals massastakingen van vakbonden die op straat gingen
en studenten onrust, waarbij de universiteit en middelbare scholen gesloten werden. Grote delen van de samenleving eisten herstel van de
democratische rechtsorde. Voorts werd geëist dat het militair gezag haar belofte moest waarmaken door verkiezingen in oktober 1982 uit te
schrijven om zodoende de regeermacht over te dragen aan een burgerregering.
Echter viel dit niet in goede aarde bij het militair gezag. Immers was machtsbehoud voor hen belangrijker dan teruggaan naar de democratische
rechtsorde. Naar aanleiding hiervan heeft het militair gezag het plan gemaakt om het tij te keren door de voorvechters van de democratie en
rechtsstaat, uit te schakelen casu quo te elimineren. Het plan heeft de zegen van de verdachte gehad. Het plan is in het draaiboek vastgelegd.
Het draaiboek is zorgvuldig voorbereid tijdens vergaderingen, die de verdachte leidde en waarbij een beperkt aantal mensen aanwezig waren,
die een strikte geheimhoudingsplicht hadden. De verdachte zelf heeft te kennen gegeven dat het militair gezag niet over één nacht ijs is gegaan
om het draaiboek voor te bereiden.
Op 07 december 1982 zijn er schietoefeningen gehouden, waarbij nieuwe wapens (FAL) werden uitgetest op de schietbaan te OP-Savanne
achter Zanderij. Daarbij was een groot deel van de groep van zestien aanwezig.
Als onderdeel van het draaiboek is conform een vooraf opgemaakte lijst met namen van de mensen die opgehaald moesten worden, het
draaiboek verder tot uitvoering gebracht. Burgers werden ingezet om de adressen van de mensen aan te wijzen. Enkele personen die opgehaald
moesten worden zijn niet aangetroffen.
In de nacht van dinsdag 07 december 1982 en gedurende de daaropvolgende dag, 08 december 1982, zijn zestien mensen in opdracht van de
verdachte opgehaald door groepen bestaande uit de leden van de groep van zestien. De opdracht was dat de mensen opgehaald moesten
worden en dat moest zo snel mogelijk gebeuren. Het liefst in het holst van de nacht. Daarbij moest iedereen tegelijk worden aangepakt en
moest de communicatie met andere comparanten voorkomen worden, zodat zij elkaar niet konden waarschuwen. Dat heeft ook volgens het
boekje plaatsgevonden en is het er gewelddadig aan toe gegaan. Onderdeel van het draaiboek, naast het ophalen van de 16 mensen en de wijze
hoe dat moest gebeuren, was ook het in brand steken van diverse mediahuizen en het vakbondsgebouw van “De Moederbond”. Het
telecommunicatiebedrijf werd in die periode door militairen bewaakt. Er mochten geen buitenlandse gesprekken gevoerd worden en
telefoongesprekken werden afgetapt.
De mensen zijn naar het Fort Zeelandia overgebracht. Van de 16 mensen werden 11 in de veelbesproken “Bermuda driehoek” ingesloten, te
weten Derby, Riedewald, Hoost, Baboeram, Gonsalves, Kamperveen, Daal, Rambocus, Sheombar, Slagveer en Wijngaarde. Zij waren alleen
gekleed in hun ondergoed. Van de lijfwachten van de verdachte, die boven op het balkon stonden, kregen zij op agressieve wijze te horen dat zij
niet met elkaar mochten communiceren, niet tegen de muren mochten leunen en ook niet mochten zitten. Vanuit deze ruimte is de verdachte in
de vroege ochtend van 08 december 1982 gezien. Hij zat achter zijn bureau met zijn rug naar de 11 slachtoffers toegekeerd. De overige 5
mensen, te weten Rahman, Behr, Oemrawsingh, Sohansingh en Leckie, waren elders in het Fort Zeelandia ingesloten.
De slachtoffers werden door de dag heen op verschillende momenten in groepjes danwel afzonderlijk gebracht casu quo voorgeleid voor de
verdachte. Na deze voorgeleiding werden de slachtoffers afgevoerd naar een andere plaats aan de achterzijde van het Fort Zeelandia te weten
de Bastion Veere. Aldaar werden zij door ingestelde vuurpelotons doodgeschoten.
Op hetzelfde moment werd ook aan de voorzijde, bij de ingang van het Fort Zeelandia, als afleidingsmanoeuvre geschoten. Aan de
manschappen was doorgegeven dat wapens in het Fort Zeelandia zouden worden uitgetest.
Op 08 december 1982, tussen 08.00-12.00 uur, is er een video-opname van de latere slachtoffers Kamperveen, André en Slagveer, Jozef
gemaakt, waaruit blijkt dat zij onder druk van het militair gezag een voorgeschreven verklaring hebben moeten voorlezen, dat zij tezamen met
het buitenland met coupplannen bezig waren.
Alleen Derby heeft in opdracht van de verdachte het Fort Zeelandia levend mogen verlaten.
De lijken zijn op 09 december 1982 in groene tenthelften opgerold, ingeladen in de laadbak van een blauw gelakte pick-up en naar het
mortuarium vervoerd door militairen. Aan de nabestaanden werd door de militair Ruimveld voorgehouden dat de slachtoffers in een
vluchtpoging zijn doodgeschoten. De militair Ruimveld heeft met machtiging van de Procureur-Generaal op 21 december 1982 aangifte van het
overlijden van de slachtoffers gedaan, waarbij 09 december 1982, omstreeks 12.00 uur als datum en tijdstip van overlijden is doorgegeven. Het
mortuarium werd zwaar bewaakt door militairen. Nabestaanden mochten slechts met toestemming van de militairen hun familielid identificeren
en mochten alleen het gezicht zien. Er mocht geen sectie op de lijken verricht worden. Het personeel van het mortuarium mocht ook niet
administreren dat de lijken op die dag binnen zijn gebracht. De militairen hadden het beheer over de sleutels van de koelcellen van het
mortuarium. Na de begrafenissen werden de begraafplaatsen gedurende twee weken bewaakt door militairen.
Ofschoon de verdachte naar zijn zeggen twijfelde aan het rapport van Bhagwandas en het rapport niet geloofwaardig vond heeft hij
Bhagwandas niet als verdachte aangemerkt en hem niet conform de wet Militaire Strafrechtspleging Staatsblad 1975 nummer 175 artikel 6 lid
1 voorlopig arrest aangezegd. Integendeel is de verdachte op 10 december 1982 op de televisie verschenen met een verklaring dat de
slachtoffers waren opgepakt, omdat zij bezig waren met een coup en tijdens een vluchtpoging zijn doodgeschoten.
Met betrekking tot de bewering van de verdachte dat hij na het gebeuren op 07, 08 en 09 december 1982 de opdracht zou hebben gegeven een
onderzoek in te stellen en dat het resultaat van dit onderzoek (dossier) in de kluis van de Surinaamsche Bank in bewaring was gegeven, echter
zou dit dossier daarna zijn verdwenen, komt het Hof tot de navolgende slotsom.
Bij proces-verbaal de dato 22 juni 2001 heeft de toenmalige commandant der militaire politie Abrahams, Ramon, als getuige, ten overstaan van
de Rechter-Commissaris in het kader van het Gerechtelijk Vooronderzoek, onder meer het navolgende verklaard:
“Niemand heeft mij gevraagd om een onderzoek in te stellen. En voor zover ik weet hebben leden van de militaire politie dat ook niet gedaan. In
ieder geval is dit niet gebeurd tot de dag van 16 januari 1983 toen ik op eigen verzoek de dienst heb verlaten.”
Daarnevens heeft de toenmalige procureur-generaal René Reeder bij proces-verbaal de dato 26 augustus 2002 ten overstaan van de RechterCommissaris in het kader van het Gerechtelijk Vooronderzoek, onder meer het navolgende verklaard:
“Indien Doorson verklaart dat hij drie dossiers heeft aangelegd waarvan twee exemplaren op het parket zijn achtergebleven en een exemplaar in
bewaring is gegeven aan de toenmalige directeur van de Surinaamse Bank, de heer [naam 7], dan verbaast mij dit ten zeerste, omdat zoals
eerder verklaard in mijn opdracht geen onderzoek is ingesteld waardoor nog minder gesproken kan worden van dossiers….Mij wordt
voorgehouden dat [naam 7] heeft verklaard dat hij een dossier had gekregen van Doorson en dat het later is verdwenen. Er was geen dossier. Ik
was te bang om zo’n onderzoek in te stellen…..Het was een onmogelijke taak om zo’n onderzoek in te stellen. We waren bang voor de
repercussies.”
Het door de verdachte geschetste alternatief scenario is op grond van het voorgaande niet aannemelijk geworden voor het Hof. Uit het
procesdossier is overigens wel komen vast te staan dat de verdachte pas bij schrijven de dato 4 september 2000 schriftelijk om een onderzoek
heeft gevraagd aan de toenmalige procureur-generaal mr. H. Rozenblad en dat was dus bijkans achttien jaren na het gebeuren.
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij, gelet op het feit dat hij tijdens de gebeurtenissen op 07, 08 en 09 december 1982 de
hoogste feitelijke gezagsdrager was en dat hij daarom de politieke verantwoordelijkheid van deze gebeurtenissen op zich nam. Het Hof
overweegt ten aanzien hiervan dat deze stelling niet opgaat.
Het vervullen van hoge staatsrechtelijke functies ontheft betrokkenen niet van hun strafrechtelijke aansprakelijkheid indien zij strafbare feiten
plegen en zeker niet als zij zich schuldig maken aan ernstige mensenrechtenschendingen.
De verdachte heeft zich ook op het standpunt gesteld dat het voormalige moederland casu quo het buitenland voornemens was middels een
invasie casu quo coup Suriname wederom te koloniseren. Om de invasie te kunnen laten slagen waren de zogenaamde bruggenhoofden in de
personen van de slachtoffers nodig, die hen dan – kort gezegd – wegwijs zouden kunnen maken. En dit was daarom de reden waarom deze
bruggenhoofden geëlimineerd dienden te worden zodat de op handen zijnde aanval afgeslagen zou worden. Het Hof overweegt ten aanzien van
dit standpunt dat uit het onderzoek ter terechtzitting op geen enkele wijze is gebleken dat de slachtoffers met de hulp van Nederland casu quo
het buitenland voornemens waren een coup te plegen.
En mocht daadwerkelijk uit een daartoe ingesteld justitieel onderzoek zijn gebleken dat de slachtoffers dergelijke plannen hadden, dan had het
voor de hand gelegen hen strafrechtelijk daarvoor te doen vervolgen door het Openbaar Ministerie.
Het Hof zal gelet op al het voorgaande voorbij gaan aan al hetgeen de verdachte dienaangaande heeft aangevoerd.
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar
voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Nadere overwegingen omtrent de strafoplegging
Het Hof kan zich verenigen met de strafmotivering van de Krijgsraad zoals opgenomen in het beroepen vonnis de dato 29 november 2019 en
neemt deze over onder aanvulling van het navolgende.
Naar het oordeel van het Hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke
vrijheidsbeneming voor na te melden duur met zich meebrengt.
Daarbij is het Hof in het bijzonder uitgegaan van het navolgende:
– De ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop
gestelde wettelijk strafmaximum zoals dat gold ten tijde van het plegen van het delict en in de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten
worden opgelegd;
– Het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde en de geschokte maatschappelijke rechtsorde die daarvan het gevolg is geweest
alsmede de vrees en de gevoelens van onveiligheid die dat gedurende vele jaren heeft veroorzaakt bij grote delen van de samenleving;
– De verdachte heeft steeds ontkend de opdracht te hebben gegeven de mensen van het leven te beroven. Ondanks deze ontkenning liggen de
feiten anders. Voorts heeft de verdachte, naar het oordeel van het Hof, nimmer oprecht spijt betuigd over het gebeurde en ook geen enkel teken
van berouw getoond naar de nabestaanden toe;
– Het belang van de samenleving bij normhandhaving door berechting enerzijds afgezet tegen het belang van de samenleving om te worden
beschermd tegen dergelijk gewelddadig gedrag is een straf die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat naar het oordeel van het Hof op zijn
plaats.
– Het Hof rekent het de verdachte ook aan dat hij geen openheid van zaken heeft willen geven over het gebeuren en uiteindelijk een – in de visie
van het Hof onaannemelijke – relaas heeft gegeven, welke de indruk moest wekken dat er in kwestie sprake is van een uit de hand gelopen
situatie in plaats van een bewuste en weloverwogen misdaad.
– Verdachte heeft het leven van de slachtoffers afgenomen, het ergste wat een mens een ander kan aandoen. Verdachte heeft gewetenloos
beschikt en beslist over leven en dood. Verdachte heeft daarmee vele echtgenotes, partners, kinderen en andere naasten leed en verdriet
toegebracht. Hun leed is onherstelbaar, hun gemis blijft.
– Een moord is schokkend voor de samenleving.
Wanneer iemand wordt veroordeeld voor een moord, zal de rechter meestal denken aan een tijdelijke langdurige gevangenisstraf.
Wanneer iemand wordt veroordeeld voor meerdere moorden, zal de rechter ook overwegen of het opleggen van een levenslange
gevangenisstraf nodig is.
Verdachte wordt nu veroordeeld voor het medeplegen van meerdere ernstige levensdelicten. Voor het Hof is het belangrijkste doel bij het
opleggen van een straf in deze zaak de vergelding voor wat verdachte anderen heeft aangedaan.
Daarnaast ziet het Hof als doel van de bestraffing dat anderen ervan worden weerhouden om dit soort misdrijven te plegen.
In deze zaak heeft het OM ervoor gekozen de tijdelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren te rekwireren en heeft de Krijgsraad
conform de eis veroordeeld. In hoger beroep heeft het OM er voor gekozen wederom te rekwireren tot een gevangenisstraf voor de duur van 20
(twintig) jaren, thans aangevuld met de vordering een bevel tot gevangenneming uit te vaardigen.
Heden zijn reeds ruim 41 (eenenveertig) jaren verstreken nadat het feit is gepleegd. Degenen die gerechtigheid zochten in deze zaak hebben
engelengeduld gehad. Een aantal nabestaanden hebben helaas deze dag niet kunnen meemaken.
Dat het zo lang heeft geduurd voordat in hoogste en laatste instantie een eindoordeel wordt gegeven heeft gelegen aan verschillende factoren,
waaronder:
Gelet op het voorgaande en mede in acht nemende de huidige leeftijd van de verdachte ziet het Hof geen aanleiding om een levenslange
gevangenisstraf op te leggen.
Het Hof komt op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen tot een strafoplegging van de hoogst mogelijke tijdelijke gevangenisstraf
dat gold ten tijde van het gepleegde strafbaar feit door de verdachte, hetgeen ook correspondeert met het door de vervolgingsambtenaar
gevorderde.
het feit dat het niet mogelijk was kort nadat de misdaden waren gepleegd justitieel onderzoek te verrichten;
de omvang en complexiteit van het gerechtelijk onderzoek;
de gehanteerde tactiek van de verdediging gedurende het proces wat ook heeft bijgedragen aan de vertraging;
de proceshouding van de verdachte voornamelijk gedurende het proces in eerste aanleg;
de gepoogde interventies in het proces waaronder:
door de toenmalige wetgevende macht en regering onder leiding van de toenmalige president D.D. Bouterse middels het aannemen
en afkondigen van de Amnestiewet de dato 05 april 2012 Staatsblad 2012 nummer 49 en
vanwege de opdracht gegeven door de regering onder leiding van de toenmalige president D.D. Bouterse, op grond van het bepaalde
in artikel 148 van de Grondwet van Suriname, aan de toenmalige Procureur Generaal bij het Hof van Justitie tot stopzetting van het
proces;
de structurele onderbezetting en stelselmatige benedenmaatse facilitering van de Rechterlijke Macht met Rechtspraak belast;
Nu de door de verdediging aangevoerde verweren falen en het het Hof ook ambtshalve niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden die
zouden moeten leiden tot vernietiging van de beroepen vonnis(-sen) zullen deze vonnissen worden bevestigd, onder aanvulling en verbetering
van gronden.
Alles overziende acht het Hof de reeds door de Krijgsraad opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren
passend en geboden.
Met betrekking tot het gevorderde bevel tot gevangenneming van de verdachte door de vervolgingsambtenaar overweegt het Hof dat dit
onderdeel van het gevorderde zal worden verworpen. Immers heeft de vervolgingsambtenaar geen gronden aangevoerd die een bevel tot
gevangenneming in deze fase van de behandeling van de strafzaak in hoger beroep zouden kunnen schragen.
Voor zover de vervolgingsambtenaar ervan is uitgegaan dat de verdachte naar aanleiding van het requisitoir en de door haar voorgestelde straf
terstond in voorlopige hechtenis diende te worden genomen heeft de vervolgingsambtenaar verzuimd de daartoe benodigde gronden aan te
voeren. Evenmin is het het Hof ambtshalve gebleken dat de noodzaak daartoe aanwezig was.
In het geval dat de vervolgingsambtenaar het standpunt heeft gehuldigd dat bij een veroordeling met strafoplegging in hoger beroep de
gevangenneming van de verdachte aan de veroordeling dient te worden gekoppeld, ziet het Hof de noodzaak daarvan niet in.
In casu betreft het een vonnis van het Hof rechtsprekend in hoogste instantie waartegen er geen gewoon rechtsmiddel openstaat waardoor het
vonnis kracht van gewijsde heeft verkregen en voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
Ingevolge het systeem van de wet ligt het op de weg van de vervolging om in het natraject van het uitgesproken vonnis tot ten uitvoerlegging
daarvan conform de toepasselijke wettelijke bepalingen over te gaan.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
Gelet op de betrekkelijke wetsartikelen, waaronder de artikelen 9, 11, 72 en 349 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze bepalingen luidden
ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde feit.

Beslissing:
Het Hof van Justitie:
Rechtdoende in hoger beroep:
Bevestigt de vonnissen van de Krijgsraad gewezen en uitgesproken tegen voornoemde verdachte op 29 november 2019 respectievelijk 30 augustus 2021, waarvan beroep, onder aanvulling en verbetering van de gronden.
Aldus gewezen door mr. D.D. Sewratan, fungerend – President, mr. A. Charan, lid en kolonel D. Kamperveen, lid-plaatsvervanger, bijgestaan door F.G.Z. Chandoe, LLM, fungerend-griffier, en uitgesproken te Paramaribo door de fungerend – president voornoemd, op de openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van woensdag 20 december 2023.

w.g. F.G.Z. Chandoe w.g. D.D. Sewratan
w.g. A. Charan
w.g. D. Kamperveen
Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
Namens deze,
(mr. E.M. Ommen-Dors, Substituut-Griffier)


Abonneer op ons youtube kanaal.
Bedankt voor het kijken en abonneren.
'Suriname Nieuws Centrale'


| snc.com | Door: Redactie