Koloniale blik past niet bij teruggave roofkunst
| nrc.nl | Door: Redactie
Wat je gepikt hebt, dat geef je terug. Dat principe gold in 1815 toen Nederland het twintig jaar eerder door de Fransen meegenomen schilderij De Stier van Paulus Potter uit Parijs terugkreeg en dat geldt ook nu voor de cultuurschatten die tijdens vierhonderd jaar koloniale tijd in Nederlandse collecties zijn beland. Stukken uit Indonesië, Suriname en van de Caribische Eilanden waarvan vastgesteld kan worden dat ze via ‘onvrijwillig bezitsverlies’ in Nederlandse musea terecht zijn gekomen moeten zonder enige voorwaarde terug als die landen daarom vragen.
Dit is het dagelijkse commentaar van NRC. Het bevat meningen, interpretaties en keuzes. Ze worden geschreven door een groep
Dat is de essentie van het welkome advies dat juriste Lilian Gonçalves-Ho Kang You afgelopen week aanbood aan minister Van Engelshoven(Cultuur, D66). Haar uitgesproken rapport, voor de Raad voor Cultuur, biedt heldere uitgangspunten voor de omgang met stukken waarvan het vermoeden bestaat dat ze op niet eerlijke wijze in de Nederlandse Rijkscollectie zijn gekomen.
Het advies sluit naadloos aan bij de in de laatste jaren veranderde omgang met het
Herstel van onrecht en, in geval van roofkunst, daadwerkelijke teruggave, is in de eerste plaats een morele zaak. De omgang met verzoeken van voormalige overzeese gebiedsdelen is „niet zozeer een juridische als wel een ethische kwestie”, schrijft ook Gonçalves. De mogelijke ‘diefstal’ is in het Nederlandse recht immers verjaard. Het is in dit licht belangrijk ruimhartig met dergelijke verzoeken om te gaan – ook als niet onomstotelijk valt vast te stellen of een object gestolen is, onder dwang is afgegeven of op nog een andere manier in Nederland is beland.
In de dialoog met herkomstlanden is voor de musea nederigheid gepast. Terecht waarschuwt Gonçalves voor „een neokoloniale herhaling van het verleden waarin vooral eigen opvattingen, gevoelens, normen en waarden leidraad zijn voor het handelen”. Als het gaat om gestolen objecten, is het niet meer dan logisch dat musea deze teruggeven zonder dat zij mogen bepalen wat de terugvragende partij er daarna mee gaat doen. Maar ook objecten die te goeder trouw door Nederland zijn verkregen kunnen voor herkomstlanden van groot belang zijn – bijvoorbeeld bij religieuze rituelen. Teruggave moet serieus worden overwogen als daarom wordt gevraagd, al kunnen volgens Gonçalves dan meer eisen worden gesteld.
Lofwaardig is dat de volkenkundige rijksmusea zelf vorig jaar al een eigen richtlijn opstelden voor herkomstonderzoek en teruggave. In de huidige tijdgeest willen zij af van hun imago als verfoeide schatkamers van het kolonialisme, symbool van de nationalistische negentiende eeuw. Zelf zien zij zich tegenwoordig liever als hoeders van een universele wereldcultuur. Dat de voorlopersrol van de rijksmusea door sommige verzamelaars en bestuurders van kleinere musea beschouwd wordt als ‘politiek correct gedrag’ is pijnlijk. Zij schamperen dat voorwerpen na teruggave vast en zeker „in een schuur belanden” – uitspraken die verraden dat de koloniale blik nog niet overal is verdwenen.
Het is te hopen dat er in deze kringen ook instellingen en particulieren zijn die zich wél aangesproken voelen om hun collectie binnenstebuiten te keren. Aan die partijen zouden de rijksmusea, gesteund door de aanbevelingen van Gonçalves, de helpende hand kunnen bieden.
| nrc.nl | Door: Redactie