• vrijdag 22 November 2024
  • Het laatste nieuws uit Suriname
De plantages Nijd en Spijt en Alkmaar aan de rivier Commewijne in het noorden van Suriname, ca. 1860.Beeld Hollandse Hoogte / Koninklijk Instituut voor de Tropen

Voor bankiers was de slavernij een prima verdienmodel

| Volkskrant | Door: Sander van Walsum

12 juli 2020 | Nederlandse bankiers profiteerden zowel van de slavernij als van de afschaffing daarvan. De Nederlandsche Bank wil nu weten hoe en in welke mate zij er zelf bij was betrokken.

De Nederlandsche Bank laat een onafhankelijk onderzoek uitvoeren naar haar betrokkenheid, en die van haar rechtsvoorgangers, bij de slavernij. ‘Daarbij zal worden gekeken naar de rol van DNB als instelling in de beginjaren van haar bestaan en naar toenmalige presidenten en directieleden’, liet de centrale bank weten als reactie op een publicatie in Vrij Nederland over het aandeel van de bancaire sector in de slavernij-economie.

Dat Nederlandse bankiers aan de slavernij hebben

(adsbygoogle = window.adsbygoogle || []).push({});
verdiend, is genoegzaam bekend. In 1973 promoveerde de historicus J.P. van de Voort op een inventarisatie van zogenoemde plantageleningen waaruit onder andere bleek dat de familiebedrijven van de eerste twee presidenten van DNB, Paul Hogguer en Jan Hodshon, belangen hadden in overzeese plantages – die van slavenarbeid afhankelijk waren. 

Van Johanna Borski, grootaandeelhouder van DNB bij haar oprichting in 1814, ‘is bekend dat zij met haar vermogen plantages in Suriname en elders in het Caribisch gebied financierde’, schreef DNB. Meerdere directeuren van de bank waren betrokken bij het opstellen van de compensatieregeling die bij de afschaffing van de slavernij, in 1863,

(adsbygoogle = window.adsbygoogle || []).push({});
werd getroffen voor slavenhouders en andere belanghebbenden.

Insinger

Voor de documentatie van het artikel ‘Hoe Nederlandse bankiers de slavernij financierden’ deed Vrij Nederland een beroep op (onder anderen) historicus Pepijn Brandon, die eerder met zijn vakgenoot Ulbe Bosma becijferde dat in 1770 zo’n 5 procent van het bruto binnenlands product van het huidige Nederland op slavernij was terug te voeren. Hij hoopt dat de historicus aan wie DNB de onderzoeksopdracht gunt niet zal volstaan met een rapport waaruit blijkt welke presidenten en directeuren direct of indirect betrokken waren bij slavernij. ‘Want daarvoor hoef je alleen het proefschrift van Van de Voort maar open te slaan.’

Hij zou vooral willen weten of hun betrokkenheid, en die van andere bankiers, bij de slavernij verder ging dan die van ‘de aandeelhouders en couponknippers’ – mensen die alleen maar geld hadden belegd in bedrijven die van de slavernij afhankelijk waren. Zo heeft Brandon vastgesteld dat Jacobus Insinger, directeur van DNB in het midden van de negentiende eeuw, ‘nauw betrokken was bij het management van enkele plantages’. De vraag is hoe uitzonderlijk dat was in de periode tussen 1773, het jaar waarin veel plantageleningen door een financiële crisis zware averij opliepen, en 1863 – het jaar waarin de slavernij werd afgeschaft.

Maar meer nog dan in feiten en cijfers is Brandon – die werkzaam is bij de VU en bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis IISG – geïnteresseerd in de vraag of en hoe belanghebbenden bij de slavernij zichzelf probeerden te rechtvaardigen. Toen de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën betrokken raakte bij de slavernij, verdedigden de voorstanders van dit verdienmodel – principiële tegenstanders waren er ook – zich van het argument ‘dat God het zo heeft gewild’.

Lotsbestemming

Wie behoefte had aan een nadere argumentatie kon zich beroepen op het Bijbelboek Genesis, vers 20 tot en met 27. Hierin vervloekt Noach zijn zoon Cham, die bij wijze van straf zijn broers Sem en Jafet eeuwig moet dienen. Kerkhervormer Maarten Luther, die ook als antisemiet een onverwoestbare reputatie geniet, stelde dat de vervloekte Cham de stamvader was van alle gekleurde mensen, en dat zijn zoon Kus de stamvader was van de Afrikanen. Hun lotsbestemming zou dus al in het eerste Bijbelboek zijn vastgelegd.

Maar de meeste profiteurs van slavernij hadden zo’n rechtvaardiging helemaal niet nodig, zegt Brandon. ‘Zij meenden met platte, economische argumenten te kunnen volstaan: slavernij was onontbeerlijk voor handel en nijverheid.’ Die gemakzucht kwam onder druk te staan onder invloed van grootschalige slavenopstanden (zoals op Haïti), de beloften van de Franse Revolutie (‘vrijheid, gelijkheid, broederschap’) en het abolitionisme (streven naar afschaffing van de slavernij) in – met name – Groot-Brittannië. ‘Slavernij was niet langer vanzelfsprekend, dus moesten voorstanders een instituut verdedigen dat zich steeds slechter verdroeg met de geest van de tijd.’

Eene bezitting

Daarbij bedienden zij zich van economische argumenten – slavernij is niet fraai, maar we kunnen niet zonder – maar ook van raciale argumenten: zwarte mensen hebben niet de bekwaamheden waarmee witte mensen zijn behept, dus is het gelijkheidsbeginsel van de Franse Revolutie niet op hen van toepassing. De slaafgemaakte was weliswaar een mens, maar in relatie tot zijn meester ‘eene zaak, eene bezitting – een roerende en, zoo als men dit regtens noemt, zich zelve bewegend goed’, meende een Amsterdamse aandeelhouder van vijf Surinaamse plantages nog in 1848.

Maar de profijtelijkheid van slavernij werd steeds twijfelachtiger. Haar afschaffing in Groot-Brittannië, in 1833, stond de economische bloei van dat land niet in de weg. En slavenopstanden vormden toenemend een bedrijfsrisico. De onwenselijkheid van slavernij werd in Nederland dan ook in pragmatische termen beargumenteerd, zegt Brandon. 

‘Bij het slavernijdebat ging het nauwelijks over medemenselijkheid, maar over de vraag hoe de koloniale economie zonder inzet van slaafgemaakten rendabel kon blijven, en hoe met de eigendomsrechten van slavenhouders moest worden omgegaan.’ Voor de regeling die uiteindelijk werd getroffen, 30 jaar nadat Groot-Brittannië zover was, werden laatstgenoemden als deskundigen geraadpleegd. Hun schadeloosstelling was daarmee in overeenstemming: ze kregen 200 à 300 gulden voor elke vrijgemaakte slaaf.

 

Bron: https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/voor-bankiers-was-de-slavernij-een-prima-verdienmodel~be5cb06d/

Foto: De plantages Nijd en Spijt en Alkmaar aan de rivier Commewijne in het noorden van Suriname, ca. 1860.Beeld Hollandse Hoogte / Koninklijk Instituut voor de Tropen

| Volkskrant | Door: Sander van Walsum