De raciale zwart-witverdeling zit niet in de botten van de Nederlanders
| Trouw | Door: Stephan Sanders
Het raciale onderscheid tussen zwart en wit zit in Nederland veel minder diep in de botten dan in bijvoorbeeld de VS. Dat is nu eens een achterstand die we niet hoeven weg te werken, schrijft Stephan Sanders.
Een naam wordt je gegeven, bij je geboorte: je kiest ’m nooit zelf, of iemand moet op latere leeftijd besluiten zijn voor- of achternaam te veranderen. En zeker dat laatste heeft heel wat voeten in aarde.
Het gaat vaak goed: in de loop van de tijd groei je in een naam, als in een jas, die eerst te groot is en niet speciaal voor jou lijkt
Zo ongeveer gaat het ook met de namen die in de loop van de tijd op mijn uiterlijk zijn geplakt: lichtbruin, gemengde komaf, kroeshaar.
Waar ik opgroeide, in Twente in de jaren zestig, was er weinig vergelijkingsmateriaal van ‘mijn soort’. Dat had als voordeel dat ik me niet kan herinneren als kind uitgescholden te
Ras geeft een biologische essentie weer
Er schuilt een ongerijmdheid in de nieuwerwetse driedeling ‘wit/ mensen van kleur/ zwart’. Want: ‘wit is ook een kleur’, of beter gezegd, ook ‘blank of wit-zijn’ maakt deel uit van een hele schakering aan etnische identiteiten. Ras geeft een biologische essentie weer; etniciteit een scala aan culturele en religieuze gewoonten, taal, en historische achtergronden. Terecht zijn er daarom activisten geweest, ook in Nederland, die alle neutraliteit van de ‘blanke’ of ‘witte’ bevolkingsgroep hebben afgeschraapt.
Maar wanneer wit ook een kleur is, omvatten die Personen van Kleur de gehele wereldgemeenschap, en is de term daarmee zinledig geworden. Als ik mezelf een ‘mens van kleur’ noem (het is bijna niet te doen, zo plechtstatig over jezelf te spreken – je krijgt er een burgemeestersfunctie bij) dan zeg ik zoveel als: ‘Ik ben de Mensheid’.
Die semantische kwesties doen ertoe, omdat het echte mensen zijn die de nieuwe, verzonnen namen moeten aantrekken. Als ik aan een Afro-Amerikaan denk, heeft zo iemand in de loop van de tijd moeten wennen aan colored, brown-skinned, black, Afro-American en African American. Dat zijn veel naamsveranderingen voor één mensenleven, en evenzovele momenten waarop de vraag rechtvaardig is: gaat dit nog over mij?
Een zwarte of bruine Amerikaan, dat vond-ie allemaal best
De schrijver en (jazz)criticus Albert Murray (1916-2013) was er bijvoorbeeld niet van gediend om beschreven te worden als Afro-Amerikaans. Na zoveel honderden jaren van aanwezigheid in de VS vond hij dat-ie eerst en vooral een Amerikaan was. Een zwarte of bruine Amerikaan, dat vond-ie allemaal best. Maar het idee dat hij en al zijn voorouders na al die tijd eigenlijk ‘Afrikaans’ waren, vond hij onverdraaglijk.
Dat komt ook omdat de zwart-wit-indeling in Noord-Amerika pijnlijk racistische wortels kent. Het idee dat ‘one drop of negro blood’ (één druppel negerbloed) je zwart maakt, was er vooral op gericht om witheid de schijn van puurheid te geven, vrij van vreemde, raciale smetten. Alles wat gemengd was werd pijlsnel overgeheveld naar het gekleurde of zwarte kamp. Die lessen uit de VS zouden Nederlanders kopschuw moeten maken om hier de wit-zwartindeling onverkort door te voeren. Er blijft altijd een ongemakkelijke restcategorie, die dan ergens provisorisch geparkeerd moet worden, om het schema kloppend te houden.
Nog eens Albert Murray, die zich in zijn profetische boek ‘The omni Americans’ (1970) verzet tegen de ‘one drop rule’. De Verenigde Staten, schrijft hij, zijn niet een natie van zwarte en witte mensen. Elke gek kan zien dat witte mensen niet echt wit zijn, en zwarte mensen niet echt zwart: het is een natie met een veelkleurige bevolking. Soms is het of je de latere Barack Obama hoort.
Gemengd-zijn, zegt Murray met zoveel woorden, is de grondtoon van de wereld, alleen al DNA-technisch. En juist die verscheidenheid aan uiterlijk en kleuren verklaart niet de verdeeldheid, maar de verwevenheid van de wereld. Er is maar één ras: het menselijke ras.
Dat is fraai verwoord, maar laat de ongelijke behandeling van zwarte en gekleurde mensen in westerse samenlevingen nog onbesproken.
De woordenstrijd die rond het raciale is ontstaan, betekent wel degelijk iets. Er bestaat discriminatie, verschil in appreciatie, verschil in macht, invloed, kansen en vanzelfsprekendheid. Elke Nederlander die zichzelf niet als ‘blank’ of ‘wit’ omschrijft, zal dat uit eigen ervaring kunnen vertellen, en in toenemende mate zijn er ‘witte’ Nederlanders die hun ogen niet sluiten, maar zien wat er aan de hand is. Alleen al de veelkleurigheid van de Black Lives Matter-demonstraties leveren daar het bewijs van.
Is het nodig het begrip ‘ras’ te herintroduceren?
De cruciale vraag luidt: het quasi-raciale spreken over ‘wit’ en ‘zwart’, alsof het twee elkaar uitsluitende grootheden zijn, is dat behulpzaam? Is het nodig om zodoende het glibberige 19de-eeuwse begrip ‘ras’ als het ware te herintroduceren, met als doel onrecht te bestrijden?
Ik denk het niet.
Je kunt wel zeggen: ‘zwart’ en ‘wit’ zijn noodzakelijke, sociale constructies, die niet verwijzen naar een raciale essentie, maar een politiek conflict blootleggen. Maar als in een en dezelfde adem mensen de mond wordt gesnoerd omdat ze niet zwart genoeg zijn, of te wit, of zelfs ronduit wit, begint dat akelig op een rassencriterium te lijken.
De Noord-Amerikaanse raciale indeling werd nog tot zeer recent gehanteerd. Tot 2000 was het bijvoorbeeld niet mogelijk ‘mixed race’ aan te kruisen op officiële papieren. Dat was niet om een zo groot mogelijke massa gekleurde en zwarte Amerikanen op de been te krijgen, of onderlinge solidariteit te organiseren. Integendeel, het idee was om ‘whiteness’ te beschermen. Je moet in dit specifieke geval ‘white’ inderdaad vertalen als puur en onbezoedeld, want daar was het systeem op gericht.
Kolonialisme en rassenwaan, stelt professor Gloria Wekker in navolging van professor Edward Saïd, maken deel uit van het zogenoemde ‘cultureel archief’, en dat verwijst weer naar ‘het gegeven dat er in de negentiende-eeuwse Europese imperiale bevolkingen een raciale grammatica werd ingeplant (…) gebaseerd op ras, en dat vanuit dit diepe reservoir het culturele archief – onder meer een gevoel over het zelf – gevormd en gefabriceerd werd.’
Dat is een mond vol. Het idee van die raciale grammatica en een cultureel archief is interessant genoeg, maar vooronderstelt wel een zekere vertrouwdheid met raciale verschillen, en een praktijk waarin blank, bruin en zwart elkaar geregeld zien – al is het maar vanuit de verte.
Het valt niet te ontkennen dat Nederland tot de imperiale machten heeft behoord, net als Frankrijk en Groot Brittannië. Alleen ‘glorieerde’ Groot-Brittannië in de 19de en Nederland in de 17de eeuw, toen het grootste deel van de bevolking analfabeet was. Zoiets maakt uit voor het overdragen van zo’n raciale grammatica naar volgende generaties. Ik ben ervan overtuigd dat het er toe doet of bijvoorbeeld de praktijk van slavernij op eigen bodem plaatsvond, om de hoek zogezegd, zoals het geval was in het zuidelijke deel van de Verenigde Staten, of bijna uitsluitend overzee, in ver weg gelegen koloniën.
In dat laatste geval zijn het vooral de Nederlandse kolonisten die zo’n specifiek archief hebben aangemaakt – en dat is een klein deel van de Nederlandse bevolking.
In Indonesië, in Suriname en de (voormalige) Nederlandse Antillen, daar ligt zo’n archief aan de oppervlakte. In moederland Nederland veel minder. In Europa bestond in de 19de en 20ste eeuw vooral een enorm cultureel archief over Joden. Dat was diep verankerd in de bevolking. Daar hoor je de antiracisme-beweging eigenlijk nauwelijks over.
In het Noord-Amerikaanse geval is zo’n cultureel archief al veel voorstelbaarder, ook voor Amerikanen die nooit hun eigen land hebben verlaten: juist de bekendheid met ‘the Negroe’ en ‘the Black’ en hun onderdanige, dienende rol moet diep ingesleten zijn geraakt in een land waar ‘blackface’ furore maakte.
Het is waarschijnlijk dat Zwarte Piet een midden-19de-eeuws vervolg is op die Amerikaanse traditie van blackface, maar het lijkt me cruciaal dat de historische en sociologische context hier lange tijd ontbrak. Hoe ‘imperiaal’ de Nederlandse natie in de 19de eeuw ook was, er waren te weinig zwarte en gekleurde en bruine mensen hier te lande om het plaatje te herkennen.
Herkenning van de zwarte en gekleurde Ander
Nogmaals, in Twente was ik tot diep in de jaren zestig van de vorige eeuw een ‘apart’n’. Ze hadden daar eigenlijk geen woorden voor. Dat zal toen al anders zijn geweest in de grote steden.
Nu is dat tekort weggewerkt, bij burgers en buitenlui. Vanaf de jaren vijftig, en eigenlijk al eerder, toen er Caribische pioniers in Nederland arriveerden, werd dit land gaandeweg steeds multi-etnischer: er kwam nationale tv, die de hele wereld voortoverde, en dat maakte de herkenning van de zwarte en gekleurde Ander steeds eenvoudiger. Je kwam die mensen jaren later gewoon tegen in de Kalverstraat.
Maar de ‘diepte’ van het archief is wezenlijk anders dan in het Amerikaanse geval. Dat is tegelijkertijd goed nieuws en slecht nieuws.
Eerst maar het slechte: juist door de ‘perfecte misdaad’, waardoor Nederland zijn slavenhandel, slavernij en koloniale dwingelandij naar overzees gebied kon exporteren, bleef hier te lande de onwetendheid groot. Het is niet voor niets dat de meeste academische studies over rassenrelaties uit de Anglo-Saksische hoek komen, en dan vooral uit Noord-Amerika. Tot voor kort golden die onderwerpen in Nederland wrang genoeg als exotisch – ook in de publieke opinie was er nauwelijks aandacht voor. Met een sneltreinvaart wordt die achterstand nu ingehaald.
Onwetendheid ging hand in hand met onbekommerdheid
Het – gedeeltelijk – goede nieuws: die ‘grammatica van het raciale verschil’ is hier veel minder diep ingedaald dan in de VS. Heel praktisch: de meeste blanke of witte Nederlanders hebben geen precies oog voor de gradaties van gekleurd of zwart-zijn – begrippen als ‘octoroon, quadroon’, zelfs ‘mulat’ of ‘mesties’ zijn hier nooit gangbaar geweest. Onwetendheid ging hand in hand met onbekommerdheid en onverschilligheid. Ik heb het niet over onschuld, die valt geen mens toe te schrijven, laat staan een natie.
Die kennisachterstand wordt snel ingehaald, maar Nederland behoort met de Scandinavische landen tot de groep waar de raciale zwart-witverdeling niet in de botten zit. Dat is nu eens een achterstand die we niet hoeven weg te werken. Het betekent ook dat we een begrip als ‘People of Color’ niet zomaar kunnen importeren. Niet voor niets staat er op Wikipedia de waarschuwing bij dat de term op de situatie van de VS is gebaseerd, en niet wereldwijd toepasbaar is. Dat mogen de Nederlandse neologisme-bedenkers zich aantrekken.
Als ik aan namen en naamgeving denk, kom ik vanzelfsprekend uit bij Neeltje Maria Min en haar klassieker ‘Voor wie ik liefheb wil ik heten’.
De tweede strofe begint zo:
‘noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten (…)’.
Een naam als een keten: het betekent dat gemengd-zijn niet het sluitstuk is, maar het vertrekpunt van ieder gesprek over racisme en etnische verhoudingen. Het gaat om schakeringen.
Dat betekent ook dat niemand ‘te weinig zwart’ of ‘veel te wit’ is om aan dat gesprek deel te nemen.
Stephan Sanders Foto: Jean-Pierre JansBeeld Jean-Pierre Jans
Stephan Sanders (1961) is publicist, columnist en presentator. Voor Trouw schreef hij series over hoe hij gelovig is geworden, en wat hij gelooft.
| Trouw | Door: Stephan Sanders