• vrijdag 04 October 2024
  • Het laatste nieuws uit Suriname

DE SURINAAMSE OLIEDROOM (6)

| united news | Door: Redactie

‘Local content’ is een term die de laatste jaren veelvuldig is gevallen. Dat betekent niets meer dan dat lokale bedrijven – de private sector – ook de gelegenheid moeten krijgen om mee te profiteren van de activiteiten van (in dit geval) de buitenlandse oliemultinationals die in het desbetreffende land een productiefaciliteit opzetten.

Voor Suriname valt bijvoorbeeld te denken dat TotalEnergies verplicht is de catering voor het personeel door Surinaamse bedrijven te laten verzorgen. En dat hier ter plaatse lokale krachten worden opgeleid om op een drijvend productieplatform – een zogeheten Floating Production, Storage and Offloading (FPSO) – te werken. Of dat

ze in staat worden gesteld om bijvoorbeeld vrachtwagens van de oliereus te rijden. Of daarover afspraken zijn gemaakt die in de overeenkomst met de maatschappij zijn vastgelegd, is niet bekend.

Overigens is de definitie van local content nog altijd niet goed geformuleerd en afgebakend. De Associatie van Surinaamse Fabrieken (ASFA) en de Vereniging Surinaams Bedrijfsleven (VSB) hebben wel een definitie waarover er consensus bestaat, maar deze is nog niet door beleidsmakers geadopteerd, zo zei ASFA-voorzitter Wilgo Bilkerdijk twee jaar geleden al. En sindsdien is er weinig gebeurd. Terwijl Suriname al wel drie jaar door Santokhi wordt opgezweept om diensten en producten

te maken voor de olie- en gasindustrie.

Een van de valkuilen waar Suriname zich in ieder geval tegen moet wapenen, is ‘transfer pricing’.

Dat wordt als een serieuze dreiging gezien. Dit houdt in dat oliemaatschappijen zakendoen met bedrijven die door hen zelf zijn opgezet, of met wie zij onder een holding opereren. Er is een reëel gevaar dat een multinational zaken via een dochteronderneming doet met zichzelf. Onder het mom dat lokale bedrijven het gevraagde niet kunnen leveren, wordt het van buiten gehaald. De staat en het bedrijfsleven winnen er daardoor weinig tot niets aan.

Daarom is het van groot belang dat vanuit de overheid alle sectoren worden geïdentificeerd die nu of in de toekomst een bijdrage kunnen leveren, zodat we straks niet kunnen zeggen “o, dat wisten we niet!”. Om vervolgens met lede ogen te moeten toezien hoe buitenstaanders het werk doen dat we zelf ook hadden kunnen doen. Daardoor loopt de samenleving heel wat broodnodige inkomsten mis.

Voor de private sector is het ontwikkelen van een strategie en beleid voor local content van fundamenteel belang en zelfs noodzakelijk. Het beleid zal in overeenstemming moeten zijn met bestaande wetgeving, terwijl er gewerkt wordt aan verdere aanscherping van de juridische faciliteiten, zo waarschuwen tal van deskundigen, die maar al te goed weten dat de beleidmakers wat dat betreft geen beste reputatie hebben en doorgaans traag werken.

Wil je kader ontwikkelen om er in de toekomst voor te zorgen dat lokale mensen een aardige boterham in de olie- en gassector verdienen, dan zal ervan af nu vooral in het onderwijs moeten worden geïnvesteerd. Maar dat zal niet eenvoudig zijn, omdat de regering dit niet echt tot een prioriteit heeft gemaakt. Het is momenteel binnen het basis- en voortgezet onderwijs een redelijk rommeltje. Dus je kan je afvragen – als daar niet snel verbetering in komt – hoe de beleidsmakers dan de huidige jeugd wil klaarstomen voor de toekomst. En er vooral voor zorgt dat ze genoeg vaardigheden hebben om een aanvullende en gespecialiseerde opleiding voor de oliesector te volgen.

Die opleidingen komen er langzaam maar zeker wel. Op initiatief van Staatsolie is het Natuurtechnisch Instituut (Natin) vorig jaar oktober gestart met de nieuwe Olie- en gasopleiding. Dit is een studie die zich specifiek richt op de ontwikkeling van kennis en vaardigheden die nodig zijn bij het uitvoeren van werkzaamheden in de olie- en gasindustrie en spin-off sectoren. Dertig studenten krijgen gedurende anderhalf jaar de kneepjes van het vak aangeleerd.

Maar dat is niet genoeg om straks het enorme aantal specialisten dat over een paar jaar nodig is, te werk te stellen. Want die zullen er gewoonweg niet zijn. Ook andere opleidingsinstituten beginnen opleidingen en cursussen aan te bieden, het is echter de vraag of Suriname de inhaalslag kan maken. Door de overheid wordt vooralsnog nauwelijks het initiatief genomen om opleidingen aan te bieden. Men is zich vooral aan het ‘oriënteren’.

Zoals minister Henri Ori van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (OWC), die vorige maand met een stevige delegatie helemaal naar Azerbaijan reisde om onder meer rond te kijken bij de Baku Higher Oil School. Daar kwam in eigen land veel kritiek op omdat veel mensen vinden dat er dichterbij huis zeer waarschijnlijk betere opties zijn om mee samen te werken.

En dat is misschien de grootste valkuil: dat politici om welke reden dan ook iets willen laten zien om mee te pronken en om mooie reisjes te kunnen maken, in plaats van het belang van Suriname voorop te stellen.

OPINIE

GERELATEERD AAN: DE SURINAAMSE OLIEDROOM (5)

| united news | Door: Redactie