• woensdag 20 November 2024
  • Het laatste nieuws uit Suriname

Mavis Hofwijk (81) kan niet stoppen met cateringbedrijf Surinaams Buffet: ‘Wist je dat ik de rotirol heb uitgevonden?’

| het parool | Door: Juliët Boogaard

Mavis Hofwijk (81) wilde stoppen met haar cateringbedrijf Surinaams Buffet. Maar dat lukte haar niet. Want hoe stop je met iets waar je hart ligt?

Mavis Hofwijk laat een paar kilo gemalen pinda’s door haar grote, grove handen glijden. Ze bestudeert de korrels met een kritische blik, de lippen ietwat getuit. Te fijn, vindt ze. De volgende lading moet op een grovere stand.

Ze maakt ‘pindabanketjes’, Surinaamse pindakoekjes, vanuit een garage aan het Bullewijkpad in de Bijlmer. Haar cateringbedrijf Surinaams Buffet zit ingeklemd tussen een autoverhuur en een apk-station. ‘Bezoekers werkruimte niet betreden’ staat op een geel bord bij de

ingang, waar snacks als pastei en bara te koop zijn.

De 81-jarige Hofwijk begon haar cateringbedrijf in 1985, als sociaal project om jongeren werkgelegenheid te bieden. Inmiddels is het een officieel leerwerkbedrijf, jaarlijks lopen scholieren uit het speciaal onderwijs er stage. Hofwijk: “Nelson Mandela zei: ‘Education is the most ­powerful weapon which you can use to change the world’.

De wit betegelde muur hangt vol potten, pannen, schuimspanen en spatels. Tl-buizen verlichten de ruimte zonder ramen, een ventilator bij de opgetrokken garagedeur moet enige verkoeling bieden. Eigenlijk wilde Hofwijk een dag eerder al de bestelling van vijfhonderd pindabanketjes maken, maar: “Die

hitte, mijn hemel – ik verging!”

In haar werkkleding schuifelt ze door de keuken, om ­ingrediënten voor het beslag van de koekjes bijeen te pakken: basterdsuiker, roomboter, zelfrijzend bakmeel. In een hoek van de garage staat haar rollator geparkeerd.

Het werk wordt zwaar voor haar. Haar benen worden moe. Ze heeft last van haar heup, haar knieën. Eigenlijk wilde ze een paar jaar geleden stoppen. Maar hoe stop je met iets waar je hart ligt?

De rotirol

Haar dochter doet nu de bedrijfsvoering en de hapjes. Ze wilde het wel overnemen, maar zou dat in haar eentje niet op dezelfde grote schaal kunnen. Daarom gaat Hofwijk voor nu door. Dus blijft ze elke dag van haar woning bij de Amsterdamse Poort naar de garage aan het Bullewijkpad lopen. “Een halfuurtje, met deze oude benen.” Wel met rollator, die buurtbewoners kochten van ingezameld geld nadat ze een paar keer was gevallen. “Ik ben van plan 120 jaar te worden.”

Als ze vroeger nachten moest doorwerken om bestellingen af te krijgen, zette ze muziek op en danste ze de hele nacht in de garage. Nachten doorwerken doet ze nog wel­eens, dansen gaat niet meer.

Te midden van hoge stellingen vol keukengerei, kruiden en maizenakoekjes in ronde plastic bakjes weegt Hofwijk het zelfrijzend bakmeel af. Ze zet een geopend pak op de weegschaal en vult dat bij met meel uit een ander pak. Samen met de boter en suiker giet ze het in haar planeetmenger-keukenmachine van dertig liter. Die begint langzaam, maar steeds sneller te draaien – woesh, woesh, woesh.

Hofwijk vertelt graag. Over haar bedrijf, over de mensen uit de buurt, over haar eten. “Wist je dat ik de rotirol heb uitgevonden? Ik was gevraagd om roti’s te maken voor een braderie bij de opening van de Amsterdamse Poort. Dus ik zeg: is goed, maar dan doen we het zo. De pannenkoek op de kookplaat, stukken vlees erin en oprollen. Nou, dat ding liep als een trein.” Nu is de rotirol bij vrijwel elke toko in Amsterdam te koop.

Is er iets wat ze het liefst kookt? “Nee, als je van koken houdt, maakt het niet uit wat het is. Suriname heeft mensen uit veel verschillende culturen, we eten alles van ­elkaar. Daarom kan ik alles maken.”

Ze groeide op in de Kankantriestraat in Paramaribo. “Daar woonden we met z’n allen op een rij: Javanen, creolen, Hindoestanen, Chinezen.” Zelf is ze een mix, ‘zoals de meeste Surinamers tegenwoordig’: Nederlands, Chinees, creools en Joods.

Niet voor één persoon

Hofwijk ontwikkelde negentien soorten pom, een Surinaamse ovenschotel van tayer (een wortelsoort) en kip. Het is van oorsprong creools, maar de poms van Hofwijk hebben wat van alle culturen. Pastapom, pom met pekelvlees, pomkroketten, veganistische pom. “Soms bedenk ik mijn recepten ’s nachts, dan moet ik snel opstaan om het op te schrijven.”

Voorzichtig duwt ze het keukenblad op wieltjes dichter bij de planeetmenger, zodat ze de bak met gemalen pinda’s niet hoeft op te tillen, maar vanaf het blad bij het mengsel kan gieten.

In haar jeugd hielp ze haar vader vaak in zijn timmermansbedrijf. Ze bouwden boten en haalden het hout daarvoor uit het oerwoud. Keihard werken was dat. Volgens haar dochter kan ze daardoor nog steeds ‘harder werken dan een ander kan’. De keuken staat vol zware machines die ver boven Hofwijk uittorenen: planeetmengers, deegrolmachines, ovens, blazers. Allemaal eigenhandig door haar bij elkaar gespaard.

Ze pakt een doos met 36 eieren. Neemt er één in haar hand en slaat de anderen er stuk voor stuk op kapot. Ook het eiermengsel gaat, beetje bij beetje, in de planeetmenger, die driftig blijft ronddraaien. Af en toe zet ze de machine stop, om met een spatel de spetters van de rand te schrapen en terug in het mengsel te tikken. Tik, tik, flatsj.

Corona heeft ‘de boel omgekieperd’, vertelt Hofwijk. Het hele bord was leeg. Het bord, dat is de koelcel waar A4’tjes met bestellingen op hangen. Het enige wat het bedrijf overeind hield, was dat ze het jaar vóór corona – ‘wat was het, 2019, noh?’ – goed hadden gedraaid.

Maar de afgelopen anderhalf jaar was het moeilijk. Het geld was bijna op. Ze probeerde bezorgdiensten, maar dat werkte niet. “Ik ben gewend grote hoeveelheden te koken, niet voor één persoon.” Nu hangt de koelcel weer vol A4’tjes en komen de bestellingen weer op gang. Maar het zijn vooral kleine bestellingen, zegt ze.

Het beslag voor de pindabanketjes is klaar. “Wil je proeven? Kom, proef. Met je vinger, ja.”

Eigenlijk is Hofwijk zweminstructrice van beroep, vertelt ze zodra de pindabanketjes in de oven met houten hendels zitten. Ze beheerde een zwembad in de stad Moengo, waar ze jonge zwemmers trainde. Ze wilde een sportstad maken van Moengo en vertrok in 1970 naar ­Nederland (waar ze eerder al eens twee jaar woonde) om daar meer ervaring op te doen. Net als veel Surinaamse ­migranten kwam ze in Zuidoost terecht. Na drie jaar zou ze terugkeren. “Maar terwijl we in Nederland waren, werd Suriname onafhankelijk. Iedereen van daar kwam hier. Nou, toen ging ik ook niet meer terug.”

Verdronken

Ze ging aan de slag als zweminstructrice in Amstelveen. Ze werkte er met kinderen – heerlijk, vond ze dat. Totdat ze op een dag een kind op de bodem van het zwembad zag liggen. Ze dook het water in, viste het kind van de bodem en bracht hem naar de kant. “Maar het was te laat. Hij lag daar in foetushouding. Hij was dood.” Ze nam ontslag en gaf nooit meer zwemles.

Ping. De pindabanketjes zijn klaar. Neem, zegt ze. “Proef jij die pinda? Ik ben oud, mijn smaak wordt minder.”

“Ha moeders, met wie praat je, wie is dit zusje?” Leslie Tjon a Pauw (56), een kok die soms gebruikmaakt van Hofwijks keuken, stapt de garage binnen. Hij maakt bloedworst, vleesworst en fladder om op de markt te verkopen. Hofwijk: “Ze is journalist en komt kijken hoeveel vervelende mensen hier de hele dag binnenstappen.” Ze schiet in een hoge, gierende lach.

Tjon a Pauw was in de jaren negentig ‘de beste worstenverkoper van de Bijlmer’, zeggen ze. Hij werd er rijk van, maar die tijd is voorbij. “Hij heeft alles opgemaakt,” zegt Hofwijk. Tjon a Pauw: “Ja, maar ik heb genoten, zeg. Zusje, moet je watermeloen?” Hofwijk, na zelf ook een stuk ­watermeloen genuttigd te hebben: “Pak die pindakoekjes in en neem ze mee. Ik maak wel nieuwe, hoor.”

| het parool | Door: Juliët Boogaard