Heel Walcheren profiteerde van de slavenvaart
| https://www.volkskrant.nl/wetenschap/heel-walcheren-profiteerde-van-de-slavenvaart~bea81a3f/ | Door: Geertje Dekker
Balkengat in Middelburg, tekening van Jan Arends uit 1778. De scheepswerf van de Verenigde Oostindische Compagnie kamer Zeeland in Middelburg, met ernaast de werven van de West-Indische Compagnie en de Middelburgse Commercie Compagnie.. Beeld Jan Arends / Zeeuws Archief
31 mei 2019 In hoeverre dankt Nederland zijn rijkdom aan slavernij? Volgens historicus Gerhard de Kok moeten we voor het antwoord op die vraag naar Zeeland kijken. Uit zijn onderzoek blijkt dat een kwart van de economie van Vlissingen ooit draaide om slavenhandel.
De slaven aan boord van het fregatschip Middelburgs Welvaren roken de vrijheid. In de vroege ochtend van 17 december 1750 hadden een paar van hen
Toen de bemanningsleden de volgende
SUIKER EN KOFFIE
Behalve de slavenhandel zelf waren ook de goederen die slaven verbouwden van economisch belang voor de Republiek der Nederlanden. Koffie, suiker, tabak en katoen werd hier bewerkt en met winst verkocht. De handel in en opbrengst van de slavenkoffie en -suiker onderzoekt De Koks collega Tamira Combrink (Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis).
Zij laat zien dat koffie van slavenplantages in Amerika rond 1770 7 procent opleverdevan de waarde van alle handel in de Republiek. Daarnaast kwam nog eens 2 procent uit Java, waar bewoners vanwege het zogenoemde Preangerstelsel verplicht koffie leverden aan de Verenigde Oostindische Compagnie. Ook suiker was economisch belangrijk. Niet zozeer op Walcheren maar wel in Amsterdam. Daar werkte 2 à 3 procent van de beroepsbevolking in de suikerraffinage.
Voor de ondernemingen van De Munck en Bomme, maar ook voor de rest van het Zeeuwse eiland Walcheren, was de slavenhandel in de tweede helft van de 18de eeuw een belangrijk onderdeel van het bestaan. Dat rekent historicus Gerhard de Kok (Universiteit Leiden) voor in zijn proefschrift Walcherse ketens, over de periode 1755-1780, waarop hij aanstaande woensdag promoveert. In de stad Vlissingen bijvoorbeeld, was in die jaren zo’n 25 procent van de economie verbonden met het transport van slaven van West-Afrika naar Amerika. In het grotere Middelburg lag het percentage lager, rond de 5 à 6 procent, maar was de bedrijfstak nog steeds van aanzienlijk belang.
De Kok: ‛Essentieel vind ik het feit dat de economie op Walcheren in de tweede helft van de 18de eeuw verknoopt was met de slavenhandel. Neem zomaar een Middelburger, Gerrit Blees. Hij was kuiper en maakte vaatjes voor buskruit, dat de handelaren meenamen naar Afrika om te ruilen tegen slaven.’ Zoals Blees verdienden allerlei vaklui in Middelburg aan de slaventransporten, zonder dat ze ooit zelf aan boord gingen: timmerlui die schepen klaarmaakten, zeilmakers en touwslagers die ze optuigden, boekhouders die de financiën bijhielden, smeden die boeien voor slaven maakten, enzovoort.
De Kok dook in het economisch belang van de slavenhandel omdat de kwestie historici al een paar generaties bezighoudt en omdat ze steevast opduikt als het gaat over de morele verwerpelijkheid van slavernij: in hoeverre dankt Nederland zijn rijkdom aan kapitaal dat ooit vergaard is over de ruggen van slaven? Want hoewel het buiten kijf staat dat de slavernij immoreel was – daar zijn ook de betrokken historici het over eens – zouden Nederlanders zich extra moeten schamen als ze nu in weelde leven dankzij wreedheid van hun voorouders, zo is het idee.
Middelburgsche commercie compagnie
Wie die vraag wil beantwoorden, moet op Walcheren zijn, want daar raakte in de 18de eeuw de slavenhandel geconcentreerd. Vooral in de jaren 1755-1780 voeren daar veel slavenschepen uit; vandaar de focus van De Koks proefschrift.
In de discussie over het economisch belang vertegenwoordigt Piet Emmer (emeritus hoogleraar Leiden) één van twee polen. Volgens hem was de slavenhandel economisch van marginale betekenis. De omvang van de bedrijfstak was bescheiden, rekende hij uit, en de winsten waren schamel, zo’n 2 tot 3 procent per jaar.
De cijfers van Gerhard de Kok bevestigen zijn stelling, vindt Emmer: ‛In een ‘goed’ jaar bedroeg de hele omzet van de slavenhandel op Walcheren maar 0,72 procent van de economie van heel de Nederlandse Republiek. Dat stelde dus niet zo veel voor.’
En die 25 procent van de Vlissingse economie dan, die samenhing met de slavenhandel? ‛Vlissingen was klein in die tijd’, zegt Emmer. ‛Het was een plaatsje met zesduizend inwoners en een kwijnende handelsvloot. In dat soort omstandigheden tellen 3, 4, 5 slavenschepen zwaar. In Middelburg, met ongeveer 23 duizend inwoners, lag het percentage al veel lager. In beide steden samen woonde toen niet meer dan ongeveer 1 procent van de toenmalige Nederlandse bevolking. En buiten Walcheren was er in de tweede helft van de 18de eeuw weinig slavenhandel. Het was echt maar een kleine tak.’
Een paar stalen enkelboeien, 1866. Beeld Getty Images
Karwan Fatah-Black (Universiteit Leiden) staat voor de andere pool in het debat, die stelt dat de winst misschien niet zo hoog opliep, maar dat de slavenhandel wel van reëel belang was doordat allerlei andere bedrijfstakken meeprofiteerden van de omzet. Ook hij ziet zijn gelijk bevestigd in de cijfers van De Kok: ‛De omvang was inderdaad beperkt, maar dit proefschrift laat heel duidelijk zien dat de slavenhandel verbonden was met tal van activiteiten en dus een belangrijke economische schakel vormde.’ Zoals Walcherse handelaren in 1760 schreven: ‛Men bereekene eens (...) hoe veel arbeidsvolk daar door aan een stuk brood is gekoomen; (...) hoe veele werkluiden hun kost daar by hebben gewonnen’.
De verdiensten die timmerlui, kuipers en andere leveranciers en dienstverleners haalden uit de slavenvaart hield de Zeeuwse economie min of meer constant, stelt Fatah-Black: anders zou die bergafwaarts zijn gegaan. Zeeland stond er rond 1750 namelijk niet best voor. In de voorgaande eeuw had het gewest seruieus meegespeeld in allerlei vormen van handel, maar inmiddels waren die bijna allemaal geconcentreerd in Holland, en dan vooral in Amsterdam. Voor de Zeeuwen restte de riskante slavenhandel, waar de meeste Hollanders geen zin in hadden vanwege de hoge kans op sterfte en de daarmee samenhangende grote kans op verlies.
SCHEPEN EN GULDENS
12,5 miljoen slaven werden van de 16de tot en met de 19de eeuw in Afrika ingescheept – naar beredeneerde schatting.
10,7 miljoen van hen kwamen levend aan in Amerika.
550.000 slaven werden door Nederlanders verscheept.
260 slavenvaartenvertrokken vanaf Middelburg en Vlissingen in de periode 1760-1779.
256 slaven per reis verkocht de MCC in de periode 1755-1780.
129 guldenwas de gemiddelde prijs van een slaaf in Loango-Angola rond 1770; vergelijkbaar met 1200 à 1300 euro nu.
358 guldenbracht een slaaf toen gemiddeld op in Suriname; vergelijkbaar met 3 à 4000 euro nu.
Bron: Gerhard de Kok, Walcherse ketens.
Het belang van die tweederangshandel voor de provinciale economie werd het scherpst verwoord door Zeeuwse onderhandelaars, toen ze in Den Haag lobbyden voor steun aan hun slavenhandel. Daar hadden ze het over de dreigende ‛totale ruïne’ van ambachtslui en winkeliers, als die steun er niet zou komen. En toen er discussie was over het Zeeuwse alleenrecht op slavenhandel met de kolonie Essequibo-Demerara (in Guyana), lamenteerden afgevaardigden dat er een ‛hart-ader’ werd afgesneden; dat Vlissingen en Middelburg ten onder zouden gaan. Daar zat een flinke dosis overdrijving bij (zo hadden de Zeeuwen naast Essequibo-Demerara ook nog de belangrijkere afzetmarkt Suriname) maar de dramatische woorden tekenden het besef dat de slavenhandel van wezenlijk belang was voor Zeeland.
Een grote speler in deze handel was de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC), die veel moeite had winst te behalen. Het bedrijf was gefinancierd met aandelen en de waarde daarvan laat zien dat de Walcherse slavenhandel aanvankelijk stroef liep. Ooit (in 1720) waren de aandelen verkocht voor 3.000 gulden per stuk, maar in de tweede helft van de eeuw gingen ze voor zo’n 400 gulden van de hand. Lange tijd was de MCC vooral verliesgevend geweest. Pas rond 1755, toen alle trans-Atlantische handel opbloeide, begon een periode met regelmatige winsten en succesvolle tochten – vanuit de ogen van de handelaren.
Het effect van die tochten was voelbaar op heel Walcheren, en daarbuiten. Dat had te maken met de aankoop van het ‛cargazoen’, de goederen die schepen meenamen voor de ruilhandel in Afrika, zoals de eerder genoemde vaatjes buskruit. Die kwamen van Walcheren, maar ook van elders: sterke drank uit Schiedam, messen uit Den Bosch, kogels uit Doetinchem, enzovoorts. Overal verdienden aanbieders van goederen en diensten dus aan de slavenhandel. ‛Het effect verspreidde zich als een olievlek over Nederland’, zegt De Kok. ‛En ook daarbuiten: een deel van de goederen kwam uit het buitenland.’
Bovendien werd het effect sterker naarmate de 18de eeuw vorderde, doordat Europeanen steeds meer koffie en suiker gebruikten. Doordat de vraag naar plantageproducten steeg, werd ook de omzet van de slavenhandel groter. De winsten bleven klein en grote rijkdom leverden de tochten niet op. Maar in Zeeland stutte de handel dus wel de zwakke economie, aldus De Kok.
| https://www.volkskrant.nl/wetenschap/heel-walcheren-profiteerde-van-de-slavenvaart~bea81a3f/ | Door: Geertje Dekker