‘Surinamers buigen mee met elke tegenslag, als was het een tweede natuur’
| volkskrant | Door: Ianthe Sahadat
In haar nieuwe boek beschrijft Tessa Leuwsha een levensveranderende reis door de overweldigende natuur van Suriname. Zo wil ze ook een ode brengen aan de ‘wonderlijke onverstoorbaarheid’ van de inwoners.
Als schrijver Tessa Leuwsha (54) iets engs moet ondernemen maakt ze ‘een rondje’ langs haar voorouders. Ze begroet hun beeltenissen in haar werkkamer. Dan voelt ze dat ze onderdeel is van een keten, dat ze ‘op schouders staat van’ mensen die voor haar leefden: haar vader, oma’s en overgrootouders.
Ze kijkt dan ook even in de ogen van bokser Muhammad Ali. Die staat
Leuwsha is een Nederlandse van deels Surinaamse komaf die opgroeide met spruitjes, witlof en draadjesvlees in een bovenwoning in Amsterdam. Inmiddels woont ze al bijna 30 jaar in Suriname, het land met ‘de overweldigende natuur’ en ‘een levenslustig volk van hosselaars, scharrelaars en marskramers’, zoals ze in een essay in de Groene Amsterdammer schreef in aanloop naar haar nieuwe boek dat deze week verscheen.
Ze kwam
Leuwsha werkt aan een documentaire gebaseerd op haar eerder verschenen boek, over haar Surinaamse grootmoeder. Sinds enkele jaren runt ze met de man voor wie ze destijds bleef, Sirano Zalman, een resort in de opgeknapte voormalige plantage Frederiksdorp. Ook werkt ze als cultureel attaché bij de Nederlandse ambassade in Paramaribo. Het is in Suriname gebruikelijk om meer dan één baan te hebben. De lonen zijn laag en de koers van de munt is notoir onbetrouwbaar.
Werkplek van Tessa Leuwsha thuis in Paramaribo. Links Oma Fansi.Beeld Ines Vansteenkiste-MuylleEn toen kwam corona. Met een lege spaarpot, de hoge personeels- en onderhoudskosten van Frederiksdorp en een tot stilstand gekomen toestroom van toeristen, kregen Leuwsha en haar man het zoals velen zwaar te verduren. De rolverdeling was vervolgens zoals hij volgens Leuwsha altijd gaat. ‘Ik voelde paniek, Sirano bleef kalm, innerlijk onverstoorbaar.’
Zo is zijn karakter, zegt ze. ‘Maar hij is ook inheems.’ Eigenschappen toedichten aan volledige bevolkingsgroepen is riskant, erkent Leuwsha, maar in het geval van de oorspronkelijke bewoners van Suriname maakt ze een uitzondering. ‘Wat op het eerste gezicht voor gelatenheid of passiviteit zou kunnen doorgaan, blijkt bij nadere beschouwing een waanzinnig vermogen tot meebuigen zonder te breken.’
In haar nieuwe non-fictieboek, De wilde vaart, schrijft ze ook over deze wonderlijke onverstoorbaarheid, een eigenschap die niet alleen haar man en schoonvader bezitten, maar die ze ook aantreft bij andere nazaten van de oorspronkelijke inwoners van Suriname. ‘Wij inheemsen leven met wat er is, niet met wat had kunnen zijn’, zegt een van hen.
De wilde vaart leest als raamvertelling. Het is een reisverslag, opgesierd met verhalen van lokale bewoners en mythen, over opstandelingen tegen het koloniale regime en hoe ze met de hulp van de weerbarstige natuur de overheerser steeds te slim af wisten te zijn. Hoe dieper Leuwsha afzakt langs de rivier, hoe meer ze in de verbeeldingsrijke details van de verhalen begint te geloven. Natuurkrachten die te hulp schieten in een moerasgebied, een amulet dat kogels kan afwenden en ontmoetingen met overleden voorouders.
Transformerende week
Ze zullen veerkracht nodig hebben om de coronacrisis het hoofd te bieden, beseft Leuwsha in 2020. En dus wil ze op zoek naar haar eigen intuïtie en naar de overlevingskracht van de Surinamers die na de onafhankelijkheid van de oude kolonisator in 1975 zijn gebleven en niet met een enkeltje Nederland het vliegtuig betraden.
Ze zegt tegen haar man: we moeten terug naar wie we ooit waren, naar hoe we ooit begonnen, we moeten weer gaan varen. In de jaren negentig namen zij en Zalman sporadisch toeristen mee in een bootje de rivieren van Suriname op. Leven met de getijden, niet weten waar je de volgende avond zult slapen. Leuwsha: ‘Onbezorgd, naïef wellicht – zoals je het leven aangaat als je jong bent.’
Zalman reageert geamuseerd: ‘Kun je dat wel aan?’ Kun jij dat wel aan, antwoordt ze hem. De beslissing is genomen.
En dus vertrekken ze niet veel later, met twee tassen met kleren, wat proviand, drinkwater en brandstof. Geen lange reis, de trip duurde alles bij elkaar ruim een week, maar het was wel een transformerende week. Een week als een uitgesponnen ritueel dat Leuwsha optekende in De wilde vaart, een verwijzing naar ‘de wilde kust’ zoals de kolonisten de kust noemden van het land dat later Suriname werd.
Een half jaar eerder, in Suriname, zit Leuwsha onder een paraplu in de verzengende zon aan boord van de garnalenboot. Aan het roer staart Zalman met zonnebril urenlang onbewogen naar de horizon. Hij houdt het getij in de gaten, de Commewijnerivier loopt parallel aan de kust en staat via kreken die soms droogvallen vol mangrovewortels in directe verbinding met de oceaan. We varen oostwaarts.
De oude plantage Frederiksdorp die Leuwsha tot resort heeft omgebouwd.Beeld Ines Vansteenkiste-MuylleSuriname is haar muze, zegt Leuwsha. ‘Als het over Suriname gaat, gaat het al snel ook over Nederland. Surinamers voelen de verbinding met de oude kolonisator nog sterk, iedereen heeft familie in Nederland, iedere avond om acht uur is het NOS-journaal hier op tv en heel veel mensen kijken ernaar.’
Maar, zegt ze, in haar nieuwe boek gaat het alleen over Suriname en de Surinamers.
Het boek is een ode aan het land en zijn grotendeels onherbergzame natuur en aan zijn inwoners. ‘Mensen die meebuigen met elke tegenslag, als was het een tweede natuur. Het zit in het dna van mensen hier, daar ben ik van overtuigd’, zegt ze over het geluid van de grommende motor heen.
De kust is de plek die ze associeert met haar man, Sirano. Ze zag hem voor het eerst op op tv, nog in Nederland, in een reisreportage van een lokale zender.
Het is na het zien van deze reportage, met die fascinerende, ietwat stuurse gids met de naam Sirano en door de beelden van de grillige kustlijn vol aangespoeld wrakhout en slierten zeewier vol pokdalige schelpen dat Leuwsha in 1995 afreist naar het geboorteland van haar vader. Het land waarover hij zelden sprak, of louter in negatieve bewoordingen. ‘Een kapotte plantage, wat heb je daar te zoeken.’
‘Sirano was ook net terug uit Nederland, waar hij de kunstacademie had gedaan.’ Eenmaal aangekomen in Suriname belde ze de gids uit het filmpje. En nu, meer dan 25 jaar later, zijn ze nog steeds samen en hebben ze twee volwassen kinderen.
Beladen geschiedenis
De voormalige plantage die het echtpaar in 2017 aanschafte, Frederiksdorp, ligt even ten noordoosten van Paramaribo. Het was een Nederlander die de grond in de jaren zeventig had opgekocht, vertelt Leuwsha. Hij leefde er met zijn Guyanees-Surinaamse vrouw. Eenmaal op leeftijd wilden ze het verkopen, maar niemand was geïnteresseerd. Uiteindelijk namen Zalman en Leuwsha met drie Nederlandse investeerders de stap tot overname van ‘de modderige lap kleigrond’, inclusief vervallen plantagewoningen.
Leuwsha voelt de zware, beladen geschiedenis van slavernij en contractarbeid op de oude plantagegrond. En ze is niet de enige. Mensen die komen logeren dromen over een zwarte vrouw, geketend op een schip.
Ze vertelt hoe ze zelf op een nacht wakker schrok, uit een droom over haar Surinaamse oma Fansi. Ze stoot haar man aan: ‘We moeten een wasi doen, nú meteen.’ Een wasi (uitgesproken als: wassie) is een Surinaams ritueel om voorouders te eren en (natuur)goden tevreden te stellen. Er bestaan geen strakke voorschriften, dus Leuwsha improviseert, haar oma indachtig, met water in kalebassen en flarden van liedjes in het Sranan.
Het blijkt een keerpunt. ‘In het begin hadden we bizar veel tegenslagen. Machines gingen kapot, land kwam onder water te staan, een medewerker werd ziek en een van de eigenaren overleed.’ Leuwsha blijkt spiritueler, bijgeloviger dan ze zich realiseerde. ‘Scholing en opvoeding in Nederland hebben er een laagje overheen gelegd, maar het zit in me en ik vind het iets om te koesteren.’
Vanaf dat moment durfde ze meer en meer op haar intuïtie te vertrouwen, vertelt ze, en pareert ze ingevingen niet langer met haar nuchtere denkende geest. Ze knijpt een beetje met haar ogen tegen de zon: ‘Als je zulke verhalen in Nederland vertelt, kijken mensen je verbaasd aan, maar als je midden in de nacht op zo’n plantage staat, voelt het volkomen vanzelfsprekend.’
Vanaf de kust zakken Leuwsha en Zalman op hun tocht zuidwaarts de Surinamerivier af. Onderweg doen ze verschillende plekken aan, die Leuwsha beschrijft in haar boek. Ze observeert een vorm van eigenzinnigheid bij de oeverbewoners – veelal nazaten van mensen die eerder in slavernij of contractarbeid op de voormalige plantages leefden. Levend van moestuintjes, visvangst en jacht, in een soort parallelle samenleving, buiten de stad, los van de overheid.
Tijdens een van de laatste nachten op hun trip droomt Leuwsha over haar vader. Hij is veranderd in een vogel, een yorkafowru. De vogel der geesten en de Surinaamse benaming voor de zwarte nachtzwaluw. De droom ontvouwt zich in een klassieke droomsequentie van net gemiste treinen en onbereikbare personen.
Tessa houdt een foto vast van haar vader (Wim Leuwsha) en vrienden.Beeld Ines Vansteenkiste-MuylleVoor Leuwsha staat de droom symbool voor het leven dat haar vader graag had willen leiden, maar dat hem telkens ontglipte. Geplaagd als hij was door de achterstand van de migrant, door zijn donkere huid en zijn in het koloniale Suriname ingeprente minderwaardigheidsgevoel.
Het is een inheemse man, een Arowak (een van de oorspronkelijke bevolkingsgroepen van Suriname), die haar de volgende dag opvrolijkt. Hij vertelt hoe hij tijdens een van zijn tochten door het bos oog in oog kwam te staan met een zwarte jaguar, een blaka tigri. Hij vreesde dat zijn laatste uur was geslagen, maar hij wist ook wat zijn enige kans op overleven was: het dier blijven aankijken en niet bewegen. Na enkele lange bange minuten gaf de jaguar het op en sprong weg.
‘De ware kracht, de essentie van moed’, zegt Leuwsha zittend op het houten bankje van de garnalenschuit, ‘schuilt in precies dát vermogen om stil te staan als het noodlot toeslaat. Het is de kracht van acceptatie.’ En tot de storm is overgewaaid laaft ze haar geest aan verhalen en verbeelding.
OMA FANSI
In haar voorgaande boek, Fansi’s stilte, beschreef Leuwsha de geschiedenis van haar Afro-Surinaamse oma Fansi, die opgroeide in de periode net na de afschaffing van de slavernij. Leuwsha eert haar oma, die zij zich alleen als ietwat norse zwijgende vrouw herinnerde, als een alledaagse heldin: een arme ongeletterde wasvrouw, die in haar eentje negen kinderen grootbracht - waaronder Leuwsha’s vader Wim - die stuk voor stuk naar Nederland vertrokken in de hoop op een beter leven.
| volkskrant | Door: Ianthe Sahadat