
Wanneer breekt de helft van Suriname echt door?
| starnieuws | Door: Redactie
Met de beëdiging van de minister van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur is het kabinet-Simons compleet. Van de zeventien ministersposten zijn er slechts vier in handen van vrouwen: minder dan 24 procent. Dat
is ver onder het internationale streefcijfer van 30 procent dat volgens de Verenigde Naties minimaal nodig is voor betekenisvolle invloed. In een tijd waarin gendergelijkheid geen wensbeeld maar een democratisch minimum zou moeten zijn, is dit cijfer beschamend laag.Velen hebben hun teleurstelling uitgesproken. Niet alleen over de magere vertegenwoordiging zelf, maar over wat het symboliseert: de hardnekkigheid van structurele uitsluiting, zelfs onder leiding van de eerste vrouwelijke president van Suriname. Tijdens de verkiezingscampagne sprak Simons over rechtvaardigheid, inclusiviteit en een ander soort leiderschap. Haar kandidatuur werd gezien als een kantelpunt in een politiek landschap dat decennialang werd gedomineerd door mannelijke
elites. Vrouwelijke kiezers kwamen massaal opdagen, voerden campagne en kozen bewust voor iemand die hen leek te vertegenwoordigen.Maar de historische betekenis van een vrouw aan het roer verliest glans wanneer het kabinet nauwelijks verschilt van zijn voorgangers in de verdeling van macht. Voor velen voelt dit als een kaakslag: niet alleen voor vrouwen die politieke vernieuwing nastreven, maar ook voor het idee dat democratie meer is dan het reproduceren van bestaande machtsstructuren. Dat vrouwen de helft van de samenleving vormen, is geen triviaal gegeven – het is een moreel anker. Toch blijft die werkelijkheid hardnekkig genegeerd in de verdeling van macht.De roep om wettelijke quota is daarom begrijpelijk. In landen als Rwanda, Spanje en België hebben quota geleid tot een blijvende stijging van vrouwelijke vertegenwoordiging in de politiek. Rwanda geldt internationaal als voorbeeld: sinds de invoering van een grondwettelijk quotum in 2003 bestaat het parlement voor meer dan 60 procent uit vrouwen, en dat heeft meetbare effecten gehad op beleid rond onderwijs, gezondheidszorg en armoedebestrijding. In Spanje is door een quotum van 40 procent het aandeel vrouwelijke ministers gestegen naar 43 procent, zonder dat dit de kwaliteit van bestuur aantastte. En België verplicht sinds 2002 dat kabinetten en kieslijsten minimaal voor de helft uit vrouwen bestaan, wat structureel heeft gezorgd voor meer diversiteit in besluitvorming.Tegenstanders van quota stellen dat kwaliteit boven identiteit moet gaan en dat politieke vrijheid niet gebonden mag worden aan getallen. Maar dat argument rust op een mythe: het idee dat er nu al een eerlijk speelveld bestaat waarin iedereen gelijke kansen heeft. In werkelijkheid botsen vrouwen dagelijks op onzichtbare muren van bias, informele netwerken en hardnekkige verwachtingen. Zolang die structuren blijven bestaan, zijn quota geen kunstgreep, maar een noodzakelijke tussenstap.Vrouwen verdienen geen plek in de regering omdat ze vrouwen zijn, maar omdat ze even capabel, deskundig en volwaardig zijn als mannen – iets dat te vaak wordt genegeerd door het huidige selectieproces. Symboliek zonder systeemverandering is leeg. Een vrouw als president is historisch, maar zonder concrete beleidskeuzes die ongelijkheid tegengaan, blijft het vooral een foto in de geschiedenisboeken. Leiderschap betekent niet alleen zelf doorbreken, maar ook de deur openzetten voor anderen.Daarbij ligt de verantwoordelijkheid niet alleen bij vrouwen. Mannen domineren nog altijd de politieke arena via netwerken, informele afspraken en stilzwijgende loyaliteiten. Werkelijke verandering vraagt dat ook mannen ruimte maken, systemen bevragen en hun eigen vooroordelen onder ogen zien – niet uit schuld, maar uit verantwoordelijkheidsbesef. Het uitsluiten van vrouwen uit besluitvorming is niet alleen onrechtvaardig, het schaadt ook het land. Onderzoek van de Wereldbank laat zien dat landen met meer genderdiversiteit in de politiek beter scoren op sociaal beleid, corruptiebestrijding en economische prestaties.Een samenleving die structureel de helft van haar potentieel onbenut laat, snijdt zichzelf in de vingers. Of het nu gaat om onderwijs, zorg of economie: brede, duurzame oplossingen ontstaan aan breed samengestelde tafels. Wanneer de helft van de samenleving ontbreekt, is het beleid onvermijdelijk incompleet.De samenstelling van het kabinet-Simons is daarom meer dan een optelsom van namen. Het is een lakmoesproef voor de geloofwaardigheid van het beloofde nieuwe begin. Wil deze regering werkelijk breken met het verleden? Wil zij het vertrouwen van álle kiezers verdienen? Dan is herbezinning geen luxe maar een democratische plicht.Wie gelooft in gelijkheid kan zich geen berusting veroorloven. De tijd van wachten op geleidelijke vooruitgang is voorbij. Nu is het moment voor georganiseerde druk: burgerpetities, zichtbare campagnes op straat en online, lobbywerk richting politieke partijen, en het vormen van allianties tussen vrouwenorganisaties en maatschappelijke bewegingen. Het vraagt moed van bestuurders én vasthoudendheid van burgers. Niet morgen, niet bij het volgende kabinet, maar nu. Alleen dan kan de helft van Suriname écht doorbreken.Vincent Roep
| starnieuws | Door: Redactie