• zondag 03 December 2023
  • Het laatste nieuws uit Suriname

Nederlandse AOW zou armoede in Suriname kunnen verlichten

| de ware tijd | Door: Redactie

Dennis Belfor, voorzitter van stichting Hoob (Het Overkoepelend Orgaan Bestrijding AOW-gat Suriname), kwam op 9 september, enkele dagen vóór de Nederlandse premier Mark Rutte, in Suriname aan. Rutte was naar Suriname gekomen om het herstel van de relatie tussen de twee landen te herbevestigen. Belfor vond een ontmoeting met de premier van belang om zijn beoogde doel te bereiken. Het bezoek was volgens hem een goed moment om Rutte te vragen wanneer de Surinamers, die vóór de onafhankelijkheid in 1975 deel hebben uitgemaakt van het Koninkrijk der Nederlanden, van hun recht op AOW (Algemene Ouderdomswet 1956) konden genieten.

Tekst Kenneth Sukul

De

HOOB-voorzitter verklaarde dat hij er bewust voor had gekozen om deze vraag in Paramaribo te stellen aan Rutte om op deze manier het Surinaamse volk erop attent te maken dat ook zij aanspraak maken op dezelfde rechten zoals die toekomen aan de bewoners van Nederland. Belfor zegt dat alle mensen die in het toenmalige gebiedsdeel Suriname woonden, evenals zij die op de (voormalige) Nederlandse Antillen en Aruba woonden, deel uitmaakten van het koninkrijk en dat daarom de AOW ook voor de mensen in Suriname tot 25 november 1975 gold.

Pronk geeft duidelijkheid

Suriname werd in 1975 onafhankelijk verklaard zonder dat zaken, die voor de burgers belangrijk zijn, goed waren geregeld. Andere zaken, zoals de grenskwesties met Frans-Guyana en Guyana, werden gelaten voor wat ze waren.

Uit het boek van Jan Pronk, ‘Suriname: Van wingewest tot natiestaat’, waarin de gebeurtenissen rondom de onafhankelijkheid en de onderhandelingen over de ontwikkelingshulp worden beschreven, blijkt dat de regering-Joop den Uyl (lees het Koninkrijk der Nederlanden) slechts erop uit was Suriname op 25 november 1975 onafhankelijk te verklaren.

Noodzakelijke feiten, zoals dat de bevolking daarvoor niet was geraadpleegd, er onrust in het land heerste en dat grote groepen op de vlucht waren geslagen, waren voor Nederland niet van belang.

In zijn boek schrijft Pronk dat de toenmalige premier van Suriname Henck Arron genoeg geld moest krijgen om de tegenstanders van de onafhankelijkheid de mond te snoeren en het ontevreden volk voor zich te winnen. Tijdens de onderhandelingen werd er geen moment over ‘beleidsvisie’ gesproken en volgens Pronk moest in Suriname een deskundige met een kaarsje worden gezocht.

Het ‘ontwikkelingsplan van Suriname’ was niets anders dan losse projecten met een stuk touw bij elkaar gebonden. De koninkrijksregering was helemaal niet ervan overtuigd dat het om een gedegen plan ging dat Suriname überhaupt instaat zou zijn uit te voeren.

Ontwikkelingsplan

Dat de Nederlandse delegatie het ontwikkelingsplan niet serieus nam, blijkt ook uit het feit dat ze niet op basis van een raming de financiering van het plan besprak. Ze noemde het bedrag van 1,5 miljard Nederlandse gulden omdat ze dit bedrag kon verdedigen in Nederland. Overigens, de delegatie vond zelf dat bedrag te hoog, terwijl premier Arron zou hebben gezegd “wij dachten aan 7,5 miljard” op de vraag aan welk bedrag de Surinaamse delegatie dacht.

Nederland wist dat Suriname het verschil van 80 procent niet zou kunnen opbrengen en dat het benodigde kader voor een succesvolle uitvoering van het plan op de vlucht was geslagen naar Nederland.  Echter, er moest rekening worden gehouden met de critici in de Tweede Kamer en tegelijkertijd moest Arron met genoeg geld naar huis worden gestuurd om hem politiek in leven te houden om het plan, Suriname onafhankelijk maken op 25 november 1975, uitvoerbaar te houden, schrijft Pronk.

Zij die toen naar Nederland waren gevlucht, hebben ondanks alle vernederingen en ontberingen een toekomst voor zichzelf en hun kinderen opgebouwd. Hun kinderen maken op vele gebieden carrière en zijn zelfs wereldberoemd geworden door de ontwikkelingsmogelijkheden in het zeer ruim ontwikkelde koninkrijksdeel Nederland, dat nog steeds als moederland geldt binnen de staat, het Koninkrijk der Nederlanden.

Daarnaast zorgen zij nog voor een groot deel van de bevolking in Suriname met pakketten, financiële ondersteuning en hulp van deskundigen in onder meer de medische sector. Volgens schattingen zou dat in geld uitgedrukt veel meer zijn dan dat Surinaamse regeringen van de koninkrijksregering in Nederland per jaar heeft ontvangen.

Inkomsten uit export

Een duurzame oplossing voor de financiële crisis waarin Suriname verkeert en de daarmee gepaard gaande armoede van de seniorenburgers in Suriname is op dit moment niet in zicht. Volgens de Centrale Bank van Suriname (CBvS) exporteerde Suriname in 2020 voor 2,2 miljard US dollar per jaar. Op de vraag welk deel daarvan netto ter beschikking komt van de bevolking heeft de CBvS na bijkans een maand nog geen antwoord gegeven.

In een rapport van het ministerie van Arbeid van het jaar 2006 staat dat alle in Suriname geproduceerde goederen een importcomponent hebben van 61 procent.  Dus van de export van 2,2 miljard blijft er 39 procent, omgerekend 858 miljoen US dollar, over voor de import van voedsel, kleding, schoenen, auto’s, medicijnen en andere diensten voor het volk. Bij een bevolkingsaantal van 580.000 kan Suriname gemiddeld 1.532 US dollar per jaar of 127 US dollar per maand per persoon besteden aan importproducten.

Indien een deel van de bevolking meer gaat consumeren ontstaat er een tekort aan Amerikaanse dollars  voor het andere deel. Dat betekent dat de koers slechts stabiel kan blijven als het volk minder gaat consumeren. Met andere woorden:  de koers kan onder het huidige beleid alleen stabiel blijven als het volk zijn ontwikkeling stopzet.

In een land waar de ‘wet van de sterkste’ geldt is meer dan duidelijk dat de ouderen en de jeugdigen het met veel minder dan het gemiddelde moeten doen. Immers, de kapitaalkrachtigen hebben altijd meer Surinaamse dollars om voor de weinige Amerikaanse dollars of importgoederen te bieden.

De regering doet op dit moment geen enkele stap om de US dollar-inkomsten van het land te vergroten. Dit, terwijl het publiek geheim is dat het rechtmatig deel van de staat, in vele sectoren achtergehouden wordt. Wat zij wel doet is de consumptie van de bevolking ontmoedigen.

168 miljoen euro per jaar

Volgens Belfor is zijn stichting al vier jaar bezig om de Nederlandse regering te vragen om de AOW  van 1956 naar letter en geest uit te voeren. De stichting heeft ook een afdeling in Suriname onder leiding van Laurens Neede.

Op 21 september heeft Hoob voor de Vereniging van Officieren in Suriname (VOS) een voorlichtingsbijeenkomst gehouden die door ruim vierhonderd mensen is bezocht. Belfor vertelde toen dat ook de nabestaanden van de inmiddels overleden mensen recht hebben op de uitkering waarvoor de stichting zich inzet.

Naar schatting zouden op dit moment veertigduizend mensen in aanmerking moeten komen voor een AOW-uitkering van tussen 125 en elfhonderd euro per maand, met een gemiddeld bedrag van 350 euro. Een grote groep erfgenamen heeft recht op de AOW-uitkering van hun ouders, die in de tientallen duizenden euro’s kan lopen. Bij elkaar zou er dus een geldstroom van 168 miljoen (40.000x350x12) euro richting Suriname plaatsvinden per jaar.

Volgens de documenten die Hoob aan premier Rutte en aan president Chandrikapersad Santokhi heeft overhandigd, heeft de regering in Nederland geen andere keus dan de AOW uit te voeren. De Surinaamse regering zou Den Haag erop moeten attenderen dat voor het in stand houden van een goede relatie partijen zich moeten houden aan wetten en verdragen. Bovendien is de Nederlandse regering (zie boek Pronk) medeverantwoordelijk voor de huidige situatie van de seniorenburgers in Suriname.

| de ware tijd | Door: Redactie